Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal verarschen

Vertaal verarschen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. verarschen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verarschen (Duits) in het Nederlands

verarschen:

verarschen werkwoord (verarsche, verarscht, verarschte, verarschtet, verarscht)

  1. verarschen (hereinlegen; beschwindeln)
    afzetten; misleiden; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • misleiden werkwoord (misleid, misleidt, misleidde, misleidden, misleid)
    • bedriegen werkwoord (bedrieg, bedriegt, bedroog, bedrogen, bedrogen)
    • besodemieteren werkwoord (besodemieter, besodemietert, besodemieterde, besodemieterden, besodemieterd)
    • zwendelen werkwoord (zwendel, zwendelt, zwendelde, zwendelden, gezwendeld)
    • oplichten werkwoord (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
    • beduvelen werkwoord (beduvel, beduvelt, beduvelde, beduvelden, beduveld)
    • belazeren werkwoord (belazer, belazert, belazerde, belazerden, belazerd)
    • bedonderen werkwoord (bedonder, bedondert, bedonderde, bedonderden, bedonderd)
  2. verarschen (foppen; irreführen; neppen; )
    in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen
  3. verarschen (vergraulen; verladen; eitern; )
    wegpesten
    • wegpesten werkwoord (pest weg, pestte weg, pestten weg, weggepest)

Conjugations for verarschen:

Präsens
  1. verarsche
  2. verarscht
  3. verarscht
  4. verarschen
  5. verarscht
  6. verarschen
Imperfekt
  1. verarschte
  2. verarschtest
  3. verarschte
  4. verarschten
  5. verarschtet
  6. verarschten
Perfekt
  1. habe verarscht
  2. hast verarscht
  3. hat verarscht
  4. haben verarscht
  5. habt verarscht
  6. haben verarscht
1. Konjunktiv [1]
  1. verarsche
  2. verarschest
  3. verarsche
  4. verarschen
  5. verarschet
  6. verarschen
2. Konjunktiv
  1. verarschete
  2. verarschetest
  3. verarschete
  4. verarscheten
  5. verarschetet
  6. verarscheten
Futur 1
  1. werde verarschen
  2. wirst verarschen
  3. wird verarschen
  4. werden verarschen
  5. werdet verarschen
  6. werden verarschen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verarschen
  2. würdest verarschen
  3. würde verarschen
  4. würden verarschen
  5. würdet verarschen
  6. würden verarschen
Diverses
  1. verarsch!
  2. verarscht!
  3. verarschen Sie!
  5. verarscht
  6. verarschend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verarschen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten Amputation; Amputieren
oplichten Erleuchten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten beschwindeln; hereinlegen; verarschen abgrenzen; absetzen; abstecken; abstellen; abwerfen; abzäunen; amputieren; ausmachen; ausschalten; aussteigen lassen; begrenzen; bemogeln; beschwindeln; betrogen werden; betrügen; einfassen; einhegen; einsäumen; einzäunen; festlegen; jemanden prellen; neppen; prellen; schmeißen; stillsetzen; stoppen; säumen; trassieren; umranden; umzäunen; werfen; zum Stillstand bringen; übertölpeln; übervorteilen
bedonderen beschwindeln; hereinlegen; verarschen begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hintergehen; hinters Licht führen; prellen; übervorteilen
bedriegen beschwindeln; hereinlegen; verarschen
beduvelen beschwindeln; hereinlegen; verarschen
belazeren beschwindeln; hereinlegen; verarschen
besodemieteren beschwindeln; hereinlegen; verarschen
foppen aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen foppen; zum Narren halten
in de maling nemen aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen zum besten haben
misleiden beschwindeln; hereinlegen; verarschen hinters Licht führen; irreführen; täuschen
oplichten beschwindeln; hereinlegen; verarschen aufleuchten; ausbleichen; betrogen werden; blitzen; jemanden prellen
te pakken nemen aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen
voor de gek houden aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen
wegpesten eitern; foppen; sich eklig benehmen; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln
zwendelen beschwindeln; hereinlegen; verarschen

Synoniemen voor "verarschen":


Wiktionary: verarschen

verarschen
verb
  1. (transitiv); salopp: jemandem zu seinem eigenen Vorteil beziehungsweise zur allgemeinen Belustigung eine Unwahrheit erzählen, sich über jemanden lustig machen
Cross Translation:
FromToVia
• verarschen → bedriegen; in de maling nemen ↔ fool — to trick; to make a fool of someone
• verarschen → plagen ↔ tease — to poke fun at







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0260 seconde
Page rendered in 1.0 seconds