Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal variieren

Vertaal variieren van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. variieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor variieren (Duits) in het Nederlands

variieren:

variieren werkwoord (variiere, variierst, variiert, variierte, variiertet, variiert)

  1. variieren (abwechseln; ändern; wechseln)
    variëren; veranderen; uiteenlopen; verschillen; afwisselen; wisselen
    • variëren werkwoord (varieer, varieert, varieerde, varieerden, gevarieerd)
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • uiteenlopen werkwoord (loop uiteen, loopt uiteen, liep uiteen, liepen uiteen, uiteengelopen)
    • verschillen werkwoord (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • wisselen werkwoord (wissel, wisselt, wisselde, wisselden, gewisseld)
  2. variieren (abwechseln; ändern; verändern; )
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
  3. variieren (verkehren; umsatteln; umändern)
    omgaan met; verkeren
    • omgaan met werkwoord
    • verkeren werkwoord (verkeer, verkeert, verkeerde, verkeerden, verkeerd)

Conjugations for variieren:

Präsens
  1. variiere
  2. variierst
  3. variiert
  4. variieren
  5. variiert
  6. variieren
Imperfekt
  1. variierte
  2. variiertest
  3. variierte
  4. variierten
  5. variiertet
  6. variierten
Perfekt
  1. habe variiert
  2. hast variiert
  3. hat variiert
  4. haben variiert
  5. habt variiert
  6. haben variiert
1. Konjunktiv [1]
  1. variiere
  2. variierest
  3. variiere
  4. variieren
  5. variieret
  6. variieren
2. Konjunktiv
  1. variierte
  2. variiertest
  3. variierte
  4. variierten
  5. variiertet
  6. variierten
Futur 1
  1. werde variieren
  2. wirst variieren
  3. wird variieren
  4. werden variieren
  5. werdet variieren
  6. werden variieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde variieren
  2. würdest variieren
  3. würde variieren
  4. würden variieren
  5. würdet variieren
  6. würden variieren
Diverses
  1. variier!
  2. variiert!
  3. variieren Sie!
  5. variiert
  6. variierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor variieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
veranderen Abwandeln; Abwechsellung; Abänderung; Amendieren; Metamorphose; Mutieren; Transformation; Umstellung; Umwandlung; Verwandlung; Verändern; Veränderung; Wandlung; Wechsel
verschillen Differenzen; Unterschiede
wijzigen Abwandeln; Abwechsellung; Abänderung; Amendieren; Metamorphose; Transformation; Umstellung; Umwandlung; Verwandlung; Veränderung; Wandlung; Wechsel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erschaffen; flattern; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern
herzien abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erschaffen; flattern; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern abhelfen; abändern; aufbessern; ausbauen; ausbessern; berichtigen; bessern; ergänzen; erneuern; korrigieren; modifizieren; reformieren; renovieren; revidieren; verbessern; vervollkommnen; überprüfen
omgaan met umsatteln; umändern; variieren; verkehren
uiteenlopen abwechseln; variieren; wechseln; ändern
variëren abwechseln; variieren; wechseln; ändern schwanken; taumeln; wanken
veranderen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erschaffen; flattern; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern modifizieren; verwandeln
verkeren umsatteln; umändern; variieren; verkehren irgendwo verkehren
verschillen abwechseln; variieren; wechseln; ändern abweichen; sich unterscheiden; unterschiedlich sein
verwisselen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erschaffen; flattern; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern abtragen; auswechseln; einfallen; einspringen; eintauschen; einwechseln; erneuern; erneutaufstellen; erneutunterbringen; ersetzen; ersetzt; innovieren; konvertieren; stellvertreten; tauschen; tilgen; umtauschen; umwandeln; umwechseln; umändern; vertauschen; vertreten; verwechseln; verändern; wechseln
wijzigen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erschaffen; flattern; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern abändern; modifizieren; umgestalten; umändern; verändern; ändern
wisselen abwechseln; variieren; wechseln; ändern eintauschen; einwechseln; tauschen; umtauschen; umwandeln; umwechseln; umändern; vertauschen; verwechseln; verändern; wechseln

Synoniemen voor "variieren":


Wiktionary: variieren

variieren
verb
  1. etwas teilweise ändern
variieren
verb
  1. zich in verschillende richting bewegen
Cross Translation:
FromToVia
• variieren → afwisselen; variëren; werken; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; verschillen; schelen; uiteenlopen ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0396 seconde
Page rendered in 1.0 seconds