Duits
Uitgebreide vertaling voor unzüchtig (Duits) in het Nederlands
unzüchtig:
-
unzüchtig (immoralisch; schweinisch; unmoralisch; obszön; unsittlich; frivol; unanständig; skrupellos; lasterhaft; schamlos; unschicklich; unflätig; gewissenlos; taktlos; unehrenhaft; sittenlos)
onzedelijk; immoreel; amoreel; zedeloos; onzedig-
onzedelijk bijvoeglijk naamwoord
-
immoreel bijvoeglijk naamwoord
-
amoreel bijvoeglijk naamwoord
-
zedeloos bijvoeglijk naamwoord
-
onzedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
unzüchtig (nicht stubenrein; unrein; unkeusch; ungenau; unlauter; unsauber; anstößig)
onrein; onkies; onkuis; onzindelijk-
onrein bijvoeglijk naamwoord
-
onkies bijvoeglijk naamwoord
-
onkuis bijvoeglijk naamwoord
-
onzindelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
unzüchtig (obszön; feucht; schmutzig; schweinisch; schmierig; unsauber; schlüpfrig; unanständig; glitschig; unsittlich; unflätig; sittenlos; widerlich; lasterhaft; unmoralisch; frivol; schamlos; gewissenlos; unehrenhaft)
-
unzüchtig (unflätig)
Vertaal Matrix voor unzüchtig:
Synoniemen voor "unzüchtig":
Computer vertaling door derden: