Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal trödelen

Vertaal trödelen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. trödeln:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor trödelen (Duits) in het Nederlands

trödeln:

trödeln werkwoord (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)

  1. trödeln (herumlungern; bummeln; herumsitzen; sich herumtreiben; herumstehen)
    luieren; lanterfanten; lummelen; niksen; rondhangen; nietsdoen
    • luieren werkwoord (luier, luiert, luierde, luierden, geluierd)
    • lanterfanten werkwoord (lanterfant, lanterfantte, lanterfantten, gelanterfant)
    • lummelen werkwoord (lummel, lummelt, lummelde, lummelden, gelummeld)
    • niksen werkwoord (niks, nikst, nikste, niksten, genikst)
    • rondhangen werkwoord (hang rond, hangt rond, hing rond, hingen rond, rondgehangen)
    • nietsdoen werkwoord (doe niets, doet niets, deed niets, deden niets, niets gedaan)
  2. trödeln (zögern; faulenzen; verzögern)
    treuzelen; talmen; drentelen; teuten; dralen
    • treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
  3. trödeln (flanieren; spazieren; spazierengehen; )
    flaneren
    • flaneren werkwoord (flaneer, flaneert, flaneerde, flaneerden, geflaneerd)
  4. trödeln (sichekligbenehmen; jammern; nörgeln; )
    etteren; zeiken; klieren; griepen
    • etteren werkwoord (etter, ettert, etterde, etterden, geëtterd)
    • zeiken werkwoord (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
    • klieren werkwoord (klier, kliert, klierde, klierden, geklierd)
    • griepen werkwoord
  5. trödeln (spazieren; spazierengehen; gehen; )
    banjeren
  6. trödeln (nieseln)
    miezeren; druilen
    • miezeren werkwoord
    • druilen werkwoord (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
  7. trödeln (trotten; trudeln; zuckeln)
    sjokken; voortsukkelen
    • sjokken werkwoord (sjok, sjokt, sjokte, sjokten, gesjokt)
    • voortsukkelen werkwoord (sukkel voort, sukkelt voort, sukkelde voort, sukkelden voort, voortgesukkeld)
  8. trödeln (schlendern; spazieren; spazierengehen; flanieren)
    slenteren; drentelen
    • slenteren werkwoord (slenter, slentert, slenterde, slenterden, geslenterd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)

Conjugations for trödeln:

Präsens
  1. trödele
  2. trödelst
  3. trödelt
  4. trödelen
  5. trödelt
  6. trödelen
Imperfekt
  1. trödelte
  2. trödeltest
  3. trödelte
  4. trödelten
  5. trödeltet
  6. trödelten
Perfekt
  1. habe getrödelt
  2. hast getrödelt
  3. hat getrödelt
  4. haben getrödelt
  5. habt getrödelt
  6. haben getrödelt
1. Konjunktiv [1]
  1. trödele
  2. trödelest
  3. trödele
  4. trödelen
  5. trödelet
  6. trödelen
2. Konjunktiv
  1. trödelte
  2. trödeltest
  3. trödelte
  4. trödelten
  5. trödeltet
  6. trödelten
Futur 1
  1. werde trödeln
  2. wirst trödeln
  3. wird trödeln
  4. werden trödeln
  5. werdet trödeln
  6. werden trödeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde trödeln
  2. würdest trödeln
  3. würde trödeln
  4. würden trödeln
  5. würdet trödeln
  6. würden trödeln
Diverses
  1. trödel!
  2. trödelt!
  3. trödelen Sie!
  5. getrödelt
  6. trödelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor trödeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zeiken Harnen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banjeren bummeln; gehen; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; wandeln
dralen faulenzen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zögern; zügern
drentelen faulenzen; flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zügern
druilen nieseln; trödeln zaudern; zweifeln; zügern
etteren eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken eitern; nerven
flaneren flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
griepen eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken
klieren eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken
lanterfanten bummeln; herumlungern; herumsitzen; herumstehen; sich herumtreiben; trödeln
luieren bummeln; herumlungern; herumsitzen; herumstehen; sich herumtreiben; trödeln
lummelen bummeln; herumlungern; herumsitzen; herumstehen; sich herumtreiben; trödeln
miezeren nieseln; trödeln
nietsdoen bummeln; herumlungern; herumsitzen; herumstehen; sich herumtreiben; trödeln
niksen bummeln; herumlungern; herumsitzen; herumstehen; sich herumtreiben; trödeln herumsitzen; herumstehen; hängen
rondhangen bummeln; herumlungern; herumsitzen; herumstehen; sich herumtreiben; trödeln herumsitzen; herumstehen; hängen
sjokken trotten; trudeln; trödeln; zuckeln
slenteren flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
talmen faulenzen; trödeln; verzögern; zögern aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern; zügern
teuten faulenzen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zügern
treuzelen faulenzen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zügern
voortsukkelen trotten; trudeln; trödeln; zuckeln
zeiken eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken zaudern; zweifeln; zügern

Synoniemen voor "trödeln":


Wiktionary: trödeln

Cross Translation:
FromToVia
• trödeln → treuzelen; lanterfanten ↔ lollygag — dawdle; to avoid work
• trödeln → treuzelen ↔ slack — to procrastinate







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0345 seconde
Page rendered in 1.0 seconds