Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal stapeln

Vertaal stapeln van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. stapeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor stapeln (Duits) in het Nederlands

stapeln:

stapeln werkwoord (stapele, stapelst, stapelt, stapelte, stapeltet, gestapelt)

  1. stapeln (aufhäufen; aufstapeln; häufen; anhäufen; sich häufen)
    opstapelen; stapelen; opeenhopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten
  2. stapeln (anhäufen; sammeln; zusammendrängen; aufhäufen; ansammeln)
    accumuleren; opeenhopen; hopen
    • accumuleren werkwoord (accumuleer, accumuleert, accumuleerde, accumuleerden, geaccumuleerd)
    • opeenhopen werkwoord (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • hopen werkwoord (hoop, hoopt, hoopte, hoopten, gehoopt)
  3. stapeln (sich erhöhen)
    accumuleren; zich ophopen; zich opstapelen

Conjugations for stapeln:

Präsens
  1. stapele
  2. stapelst
  3. stapelt
  4. stapelen
  5. stapelt
  6. stapelen
Imperfekt
  1. stapelte
  2. stapeltest
  3. stapelte
  4. stapelten
  5. stapeltet
  6. stapelten
Perfekt
  1. habe gestapelt
  2. hast gestapelt
  3. hat gestapelt
  4. haben gestapelt
  5. habt gestapelt
  6. haben gestapelt
1. Konjunktiv [1]
  1. stapele
  2. stapelest
  3. stapele
  4. stapelen
  5. stapelet
  6. stapelen
2. Konjunktiv
  1. stapelte
  2. stapeltest
  3. stapelte
  4. stapelten
  5. stapeltet
  6. stapelten
Futur 1
  1. werde stapeln
  2. wirst stapeln
  3. wird stapeln
  4. werden stapeln
  5. werdet stapeln
  6. werden stapeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stapeln
  2. würdest stapeln
  3. würde stapeln
  4. würden stapeln
  5. würdet stapeln
  6. würden stapeln
Diverses
  1. stapel!
  2. stapelt!
  3. stapelen Sie!
  5. gestapelt
  6. stapelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stapeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hopen Haufen
opeenhopen Anhäufen; Ansammeln
opstapelen Anhäufen; Ansammeln
stapelen Aufstapeln; Stapeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accumuleren anhäufen; ansammeln; aufhäufen; sammeln; sich erhöhen; stapeln; zusammendrängen
hopen anhäufen; ansammeln; aufhäufen; sammeln; stapeln; zusammendrängen erhoffen; herbeisehnen; hoffen; schmachten; sich sehnen; verlangen; wünschen
op elkaar stapelen anhäufen; aufhäufen; aufstapeln; häufen; sich häufen; stapeln
op elkaar zetten anhäufen; aufhäufen; aufstapeln; häufen; sich häufen; stapeln
opeenhopen anhäufen; ansammeln; aufhäufen; aufstapeln; häufen; sammeln; sich häufen; stapeln; zusammendrängen ansammeln; sammeln; versammeln
opstapelen anhäufen; aufhäufen; aufstapeln; häufen; sich häufen; stapeln hineinfressen; hinunterschlucken; verbeißen
stapelen anhäufen; aufhäufen; aufstapeln; häufen; sich häufen; stapeln
zich ophopen sich erhöhen; stapeln
zich opstapelen sich erhöhen; stapeln

Synoniemen voor "stapeln":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0243 seconde
Page rendered in 1.0 seconds