Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal sich beeilen

Vertaal sich beeilen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. sich beeilen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor sich beeilen (Duits) in het Nederlands

sich beeilen:

sich beeilen werkwoord (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)

  1. sich beeilen (hasten; jagen; hetzen; )
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten werkwoord
    • opschieten werkwoord (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen werkwoord (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden werkwoord
    • vliegen werkwoord (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten werkwoord (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen werkwoord
    • jakkeren werkwoord (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  2. sich beeilen (hasten; eilen; jagen; hetzen; wetzen)
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • zich spoeden werkwoord
    • aanpoten werkwoord (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten werkwoord (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken werkwoord (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken werkwoord (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)

Conjugations for sich beeilen:

Präsens
  1. beeile mich
  2. beeilst dich
  3. beeilt sich
  4. beeilen uns
  5. beeilt euch
  6. beeilen sie
Imperfekt
  1. beeilte mich
  2. beeiltest dich
  3. beeilte sich
  4. beeilten uns
  5. beeiltet euch
  6. beeilten sich
Perfekt
  1. habe mich beeilt
  2. hast dich beeilt
  3. hat sich beeilt
  4. haben uns beeilt
  5. habt euch beeilt
  6. haben sich beeilt
1. Konjunktiv [1]
  1. beeile mich
  2. beeilest dich
  3. beeile sich
  4. beeilen uns
  5. beeilet euch
  6. beeilen sich
2. Konjunktiv
  1. beeilte mich
  2. beeiltest dich
  3. beeilte sich
  4. beeilten uns
  5. beeiltet euch
  6. beeilten sich
Futur 1
  1. werde mich beeilen
  2. wirst dich beeilen
  3. wird sich beeilen
  4. werden uns beeilen
  5. werdet euch beeilen
  6. werden sich beeilen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde mich beeilen
  2. würdest dich beeilen
  3. würde sich beeilen
  4. würden uns beeilen
  5. würdet euch beeilen
  6. würden sich beeilen
Diverses
  1. beeil dich!
  2. beeilt euch !
  3. beeilen Sie sich !
  5. beeilt
  6. beeilend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sich beeilen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jagen Jagd
snellen Laufen; Rennen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpoten eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen schuften; schwer arbeiten; sich abmühen; sich abrackern; sich plagen
haast maken eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen
haasten eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen eilen; hasten; hetzen; jagen; wetzen
ijlen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen Unsinn reden; faseln; irre reden; phantasieren; quatschen; schwätzen
jachten beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; eilen; hasten; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; rasen; wetzen
jagen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
jakkeren beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen aufjagen; auftreiben; hasten; jagen; rasen
opschieten beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen aufgehen; aufkeimen
overhaasten eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen
reppen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen aufjagen; auftreiben; hasten; jagen; rasen
snellen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen eilen; hasten; jagen; laufen; rennen
spoeden beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen aufjagen; auftreiben; eilen; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; wetzen
vliegen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen fliegen; mit das Flugzeug reisen
voortmaken eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen
zich haasten beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
zich spoeden beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen

Synoniemen voor "sich beeilen":

  • hinne machen

Wiktionary: sich beeilen

sich beeilen
verb
  1. trachten om dat wat men te doen heeft snel af te maken
Cross Translation:
FromToVia
• sich beeilen → opschieten ↔ faire vinaigre — (familier, fr) Se dépêcher.

Verwante vertalingen van sich beeilen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0394 seconde
Page rendered in 1.0 seconds