Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal schmettern

Vertaal schmettern van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. schmettern:

Duits

Uitgebreide vertaling voor schmettern (Duits) in het Nederlands

schmettern:

schmettern werkwoord (schmettere, schmetterst, schmettert, schmetterte, schmettertet, geschmetterd)

  1. schmettern (knallen; bumsen; krachen; donnern; ballern)
    knallen
    • knallen werkwoord (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)
  2. schmettern (schaukeln; fließen; wallen; )
    golven; deinen
    • golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
    • deinen werkwoord (dein, deint, deinde, deinden, gedeind)
  3. schmettern (hörbar sein; ertönen; widerhallen; )
    weerklinken; hoorbaar zijn
  4. schmettern
    tetteren; luidkeels iets verkondigen; schetteren
  5. schmettern (hinunterwerfen; stürzen; schleudern; )
    neerwerpen; omlaag werpen; naar beneden werpen
  6. schmettern (nachhallen; schallen; erhallen; )
    echoën; galmen; weerklinken; naklinken
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • galmen werkwoord (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • weerklinken werkwoord (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • naklinken werkwoord (klink na, klinkt na, klonk na, klonken na, nageklonken)
  7. schmettern (blitzen; gewittern; fallen; )
    donderen; onweren
    • donderen werkwoord (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)
    • onweren werkwoord

Conjugations for schmettern:

Präsens
  1. schmettere
  2. schmetterst
  3. schmettert
  4. schmetteren
  5. schmettert
  6. schmetteren
Imperfekt
  1. schmetterte
  2. schmettertest
  3. schmetterte
  4. schmetterten
  5. schmettertet
  6. schmetterten
Perfekt
  1. habe geschmetterd
  2. hast geschmetterd
  3. hat geschmetterd
  4. haben geschmetterd
  5. habt geschmetterd
  6. haben geschmetterd
1. Konjunktiv [1]
  1. schmettere
  2. schmetterest
  3. schmettere
  4. schmetteren
  5. schmetteret
  6. schmetteren
2. Konjunktiv
  1. schmetterte
  2. schmettertest
  3. schmetterte
  4. schmetterten
  5. schmettertet
  6. schmetterten
Futur 1
  1. werde schmettern
  2. wirst schmettern
  3. wird schmettern
  4. werden schmettern
  5. werdet schmettern
  6. werden schmettern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schmettern
  2. würdest schmettern
  3. würde schmettern
  4. würden schmettern
  5. würdet schmettern
  6. würden schmettern
Diverses
  1. schmetter!
  2. schmettert!
  3. schmetteren Sie!
  5. geschmetterd
  6. schmetterend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schmettern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donderen Donner; Donnern; Gepolter
golven Schwalle
knallen Knallen
onweren Donnern; Gewitter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deinen baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
donderen blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern keifen; schelten; schimpfen
echoën echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen
galmen echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen echoen; erschallen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
golven baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen fließen; strömen; wellenförmig
hoorbaar zijn echoen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen
knallen ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern
luidkeels iets verkondigen schmettern
naar beneden werpen abwerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen
naklinken echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen
neerwerpen abwerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen
omlaag werpen abwerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen
onweren blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern
schetteren schmettern
tetteren schmettern
weerklinken echoen; erhallen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen

Synoniemen voor "schmettern":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0369 seconde
Page rendered in 1.0 seconds