Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- schmelzen:
-
Wiktionary:
- schmelzen → smelten
- schmelzen → smelten, dooien, ontdooien, wegsmelten
Duits
Uitgebreide vertaling voor schmelzen (Duits) in het Nederlands
schmelzen:
-
schmelzen (tauen; auslassen; auftauen)
-
schmelzen (auftauen; tauen; auslassen; abtauen)
minder stijf worden-
minder stijf worden werkwoord
-
-
schmelzen (flüssigwerden)
vloeibaar worden-
vloeibaar worden werkwoord (word vloeibaar, wordt vloeibaar, werd vloeibaar, werden vloeibaar, vloeibaar geworden)
-
Conjugations for schmelzen:
Präsens
- schmelze
- schmilzest
- schmilzt
- schmelzen
- schmelzt
- schmelzen
Imperfekt
- schmolz
- schmolzest
- schmolz
- schmolzen
- schmolzt
- schmolzen
Perfekt
- habe geschmolzen
- hast geschmolzen
- hat geschmolzen
- haben geschmolzen
- habt geschmolzen
- haben geschmolzen
1. Konjunktiv [1]
- schmelze
- schmelzest
- schmelze
- schmelzen
- schmelzet
- schmelzen
2. Konjunktiv
- schmölze
- schmölzest
- schmölze
- schmölzen
- schmölzt
- schmölzen
Futur 1
- werde schmelzen
- wirst schmelzen
- wird schmelzen
- werden schmelzen
- werdet schmelzen
- werden schmelzen
1. Konjunktiv [2]
- würde schmelzen
- würdest schmelzen
- würde schmelzen
- würden schmelzen
- würdet schmelzen
- würden schmelzen
Diverses
- schmelz!
- schmelzt!
- schmelzen Sie!
- geschmolzen
- schmelzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schmelzen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| minder stijf worden | abtauen; auftauen; auslassen; schmelzen; tauen | |
| vloeibaar worden | flüssigwerden; schmelzen | |
| wegsmelten | auftauen; auslassen; schmelzen; tauen |