Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal schlemmen

Vertaal schlemmen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. schlemmen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor schlemmen (Duits) in het Nederlands

schlemmen:

schlemmen werkwoord (schlemme, schlemmst, schlemmt, schlemmte, schlemmtet, geschlemmt)

  1. schlemmen (essen; genießen; schmausen)
    eten; bikken; naar binnen werken
    • eten werkwoord (eet, at, aten, gegeten)
    • bikken werkwoord (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)
    • naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
  2. schlemmen (vollstopfen; pfropfen; fressen; )
    vreten; brassen; zwelgen; slempen; schransen
    • vreten werkwoord (vreet, vrat, vraten, gevreten)
    • brassen werkwoord (bras, brast, braste, brasten, gebrast)
    • zwelgen werkwoord (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)
    • slempen werkwoord (slemp, slempt, slempte, slempten, geslempt)
    • schransen werkwoord (schrans, schranst, schranste, schransten, geschranst)
  3. schlemmen (schmausen; genießen; schleckern)
    smikkelen; savoureren; smullen; lekker eten
    • smikkelen werkwoord (smikkel, smikkelt, smikkelde, smikkelden, gesmikkeld)
    • savoureren werkwoord (savoureer, savoureert, savoureerde, savoureerden, gesavoureerd)
    • smullen werkwoord (smul, smult, smulde, smulden, gesmuld)
    • lekker eten werkwoord (eet lekker, at lekker, aten lekker, lekker gegeten)
  4. schlemmen (schmausen; schleckern)
    smullen
    • smullen werkwoord (smul, smult, smulde, smulden, gesmuld)
  5. schlemmen (schmausen)
    smullen van
    • smullen van werkwoord (smul van, smult van, smulde van, smulden van, gesmuld van)

Conjugations for schlemmen:

Präsens
  1. schlemme
  2. schlemmst
  3. schlemmt
  4. schlemmen
  5. schlemmt
  6. schlemmen
Imperfekt
  1. schlemmte
  2. schlemmtest
  3. schlemmte
  4. schlemmten
  5. schlemmtet
  6. schlemmten
Perfekt
  1. habe geschlemmt
  2. hast geschlemmt
  3. hat geschlemmt
  4. haben geschlemmt
  5. habt geschlemmt
  6. haben geschlemmt
1. Konjunktiv [1]
  1. schlemme
  2. schlemmest
  3. schlemme
  4. schlemmen
  5. schlemmet
  6. schlemmen
2. Konjunktiv
  1. schlemmte
  2. schlemmtest
  3. schlemmte
  4. schlemmten
  5. schlemmtet
  6. schlemmten
Futur 1
  1. werde schlemmen
  2. wirst schlemmen
  3. wird schlemmen
  4. werden schlemmen
  5. werdet schlemmen
  6. werden schlemmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schlemmen
  2. würdest schlemmen
  3. würde schlemmen
  4. würden schlemmen
  5. würdet schlemmen
  6. würden schlemmen
Diverses
  1. schlemm!
  2. schlemmt!
  3. schlemmen Sie!
  5. geschlemmt
  6. schlemmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schlemmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bikken Abmetzeln; Auffressen; Fressen; Herabschlagen; Wegschlagen
eten Beköstigung; Ernährung; Essen; Fressen; Futter; Kost; Mahlzeit; Mundvorrat; Mundvorräte; Nahrung; Nahrungsmittel; Proviant; Speise; Speisung; Verpflegung
vreten Auffressen; Fressen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bikken essen; genießen; schlemmen; schmausen aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen
brassen fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen
eten essen; genießen; schlemmen; schmausen aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufknabbern; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen; zu sich nehmen
lekker eten genießen; schleckern; schlemmen; schmausen
naar binnen werken essen; genießen; schlemmen; schmausen aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen
savoureren genießen; schleckern; schlemmen; schmausen
schransen fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen
slempen fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen
smikkelen genießen; schleckern; schlemmen; schmausen
smullen genießen; schleckern; schlemmen; schmausen
smullen van schlemmen; schmausen
vreten fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; fressen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen
zwelgen fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; prassen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen

Synoniemen voor "schlemmen":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0408 seconde
Page rendered in 1.0 seconds