Duits
Uitgebreide vertaling voor schiefgehen (Duits) in het Nederlands
schiefgehen:
schiefgehen werkwoord (geh schief, gehst schief, geht schief, ging schief, gingt schief, schiefgegangen)
-
schiefgehen (abgehen; mißlingen; fehlschlagen; scheitern; irren; mißraten; auffliegen; danebengehen)
falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden-
verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
-
in de puree lopen werkwoord
-
schiefgehen (sich verlaufen; entgleisen; untergehen; zugrunde gehen)
verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; de weg kwijtraken-
verkeerd gaan werkwoord
-
verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
-
de weg kwijtraken werkwoord (raak de weg kwijt, raakt de weg kwijt, raakte de weg kwijt, raakten de weg kwijt, de weg kwijtgeraakt)
-
schiefgehen (verunglücken; sterben; umkommen; vergehen; untergehen)
-
schiefgehen (falsch gehen)
-
schiefgehen
verkeerd aflopen-
verkeerd aflopen werkwoord
-
Conjugations for schiefgehen:
Präsens
- geh schief
- gehst schief
- geht schief
- gehen schief
- geht schief
- gehen schief
Imperfekt
- ging schief
- gingst schief
- ging schief
- gingen schief
- gingt schief
- gingen schief
Perfekt
- bin schiefgegangen
- bist schiefgegangen
- ist schiefgegangen
- sind schiefgegangen
- seid schiefgegangen
- sind schiefgegangen
1. Konjunktiv [1]
- gehe schief
- gehest schief
- gehe schief
- gehen schief
- gehet schief
- gehen schief
2. Konjunktiv
- ginge schief
- gingest schief
- ginge schief
- gingen schief
- gingt schief
- gingenschief
Futur 1
- werde schiefgehen
- wirst schiefgehen
- wird schiefgehen
- werden schiefgehen
- werdet schiefgehen
- werden schiefgehen
1. Konjunktiv [2]
- würde schiefgehen
- würdest schiefgehen
- würde schiefgehen
- würden schiefgehen
- würdet schiefgehen
- würden schiefgehen
Diverses
- geh schief!
- geht schief!
- gehen Sie schief!
- schiefgegangen
- schiefgehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schiefgehen:
Synoniemen voor "schiefgehen":
Wiktionary: schiefgehen
schiefgehen
verb
-
(ergatief) op een verkeerde manier aflopen
-
fout aflopen