Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- richten:
-
Wiktionary:
- richten → richten, aantrekken, vestigen
- richten → oordelen, doen toekomen, sturen, opsturen, zenden, opzenden, verzenden, adresseren, berechten, beoordelen, vonnissen
Duits
Uitgebreide vertaling voor richten (Duits) in het Nederlands
richten:
-
richten (ausrichten; zielen; visieren)
-
richten (urteilen; entscheiden)
Conjugations for richten:
Präsens
- richte
- richtst
- richtt
- richten
- richtt
- richten
Imperfekt
- richtte
- richttest
- richtte
- richtten
- richttet
- richtten
Perfekt
- habe gerichtet
- hast gerichtet
- hat gerichtet
- haben gerichtet
- habt gerichtet
- haben gerichtet
1. Konjunktiv [1]
- richte
- richtest
- richte
- richten
- richtet
- richten
2. Konjunktiv
- richtte
- richttest
- richtte
- richtten
- richttet
- richtten
Futur 1
- werde richten
- wirst richten
- wird richten
- werden richten
- werdet richten
- werden richten
1. Konjunktiv [2]
- würde richten
- würdest richten
- würde richten
- würden richten
- würdet richten
- würden richten
Diverses
- richt!
- richtt!
- richten Sie!
- gerichtet
- richtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor richten:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| een oordeel wijzen | entscheiden; richten; urteilen | |
| in een bep. richting plaatsen | ausrichten; richten; visieren; zielen | |
| mikken | ausrichten; richten; visieren; zielen | anstreben; bestreben; erstreben; trachten |
| oordelen | entscheiden; richten; urteilen | |
| rechtspreken | entscheiden; richten; urteilen | |
| richten | ausrichten; richten; visieren; zielen | ausbalancieren; auswuchten; gleichrichten |
Synoniemen voor "richten":
Wiktionary: richten
richten
Cross Translation:
verb
richten
-
einen Gegenstand auf jemanden lenken, zielen, deuten
- richten → richten
verb
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • richten | → oordelen | ↔ judge — to sit in judgment on, pass sentence on |
| • richten | → doen toekomen; sturen; opsturen; zenden; opzenden; verzenden; adresseren | ↔ adresser — envoyer directement à une personne, en un lieu. |
| • richten | → berechten; oordelen; beoordelen; vonnissen | ↔ juger — juri|fr décider une affaire, un différend en qualité de juge. |
Computer vertaling door derden: