Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal rassele

Vertaal rassele van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rasseln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor rassele (Duits) in het Nederlands

rasseln:

rasseln werkwoord (rassele, rasselst, rasselt, rasselte, rasseltet, gerasselt)

  1. rasseln (klirren; klappern; klingeln; )
    rammelen; kletteren
    • rammelen werkwoord (rammel, rammelt, rammelde, rammelden, gerammeld)
    • kletteren werkwoord (kletter, klettert, kletterde, kletterden, gekletterd)
  2. rasseln (einenWirbelschlagen; trommeln; wirbeln)
    roffelen; trommelen; de trom roeren
    • roffelen werkwoord (roffel, roffelt, roffelde, roffelden, geroffeld)
    • trommelen werkwoord (trommel, trommelt, trommelde, trommelden, getrommeld)
    • de trom roeren werkwoord (roer de trom, roert de trom, roerde de trom, roerden de trom, de trom geroerd)
  3. rasseln (herumpfuschen; basteln; pfuschen; )
    prutsen; aanmodderen; rommelen
    • prutsen werkwoord (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)
    • aanmodderen werkwoord
    • rommelen werkwoord (rommel, rommelt, rommelde, rommelden, gerommeld)
  4. rasseln (röcheln)
    rochelen; reutelen
    • rochelen werkwoord (rochel, rochelt, rochelde, rochelden, gerocheld)
    • reutelen werkwoord (reutel, reutelt, reutelde, reutelden, gereuteld)

Conjugations for rasseln:

Präsens
  1. rassele
  2. rasselst
  3. rasselt
  4. rasselen
  5. rasselt
  6. rasselen
Imperfekt
  1. rasselte
  2. rasseltest
  3. rasselte
  4. rasselten
  5. rasseltet
  6. rasselten
Perfekt
  1. habe gerasselt
  2. hast gerasselt
  3. hat gerasselt
  4. haben gerasselt
  5. habt gerasselt
  6. haben gerasselt
1. Konjunktiv [1]
  1. rassele
  2. rasselest
  3. rassele
  4. rasselen
  5. rasselet
  6. rasselen
2. Konjunktiv
  1. rasselte
  2. rasseltest
  3. rasselte
  4. rasselten
  5. rasseltet
  6. rasselten
Futur 1
  1. werde rasseln
  2. wirst rasseln
  3. wird rasseln
  4. werden rasseln
  5. werdet rasseln
  6. werden rasseln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde rasseln
  2. würdest rasseln
  3. würde rasseln
  4. würden rasseln
  5. würdet rasseln
  6. würden rasseln
Diverses
  1. rassel!
  2. rasselt!
  3. rasselen Sie!
  5. gerasselt
  6. rasselnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor rasseln:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmodderen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln
de trom roeren einenWirbelschlagen; rasseln; trommeln; wirbeln
kletteren hacken; hinken; hüpfen; klappern; klimpern; klingeln; klingen; klirren; rasseln; rattern; rumpeln; rütteln
prutsen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln basteln; handarbeiten; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; stümpern; vor sich hin machen
rammelen hacken; hinken; hüpfen; klappern; klimpern; klingeln; klingen; klirren; rasseln; rattern; rumpeln; rütteln Hunger haben; rumoren
reutelen rasseln; röcheln
rochelen rasseln; röcheln
roffelen einenWirbelschlagen; rasseln; trommeln; wirbeln
rommelen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen
trommelen einenWirbelschlagen; rasseln; trommeln; wirbeln

Synoniemen voor "rasseln":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0257 seconde
Page rendered in 1.0 seconds