Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. pappen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor pappen (Duits) in het Nederlands

pappen:

pappen werkwoord (pappe, pappst, pappt, pappte, papptet, gepappt)

  1. pappen
    koeken
    • koeken werkwoord (koek, koekt, koekte, koekten, gekoekt)

Conjugations for pappen:

Präsens
  1. pappe
  2. pappst
  3. pappt
  4. pappen
  5. pappt
  6. pappen
Imperfekt
  1. pappte
  2. papptest
  3. pappte
  4. pappten
  5. papptet
  6. pappten
Perfekt
  1. habe gepappt
  2. hast gepappt
  3. hat gepappt
  4. haben gepappt
  5. habt gepappt
  6. haben gepappt
1. Konjunktiv [1]
  1. pappe
  2. pappest
  3. pappe
  4. pappen
  5. pappet
  6. pappen
2. Konjunktiv
  1. pappte
  2. papptest
  3. pappte
  4. pappten
  5. papptet
  6. pappten
Futur 1
  1. werde pappen
  2. wirst pappen
  3. wird pappen
  4. werden pappen
  5. werdet pappen
  6. werden pappen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde pappen
  2. würdest pappen
  3. würde pappen
  4. würden pappen
  5. würdet pappen
  6. würden pappen
Diverses
  1. papp!
  2. pappt!
  3. pappen Sie!
  4. gepappt
  5. pappend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor pappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
koeken Kuchen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
koeken pappen

Synoniemen voor "pappen":


Wiktionary: pappen

pappen
verb
  1. tot een klont, een koek worden

Computer vertaling door derden: