Duits
Uitgebreide vertaling voor pünktlich (Duits) in het Nederlands
pünktlich:
-
pünktlich (prezies; gewissenhaft)
nauwkeurig; precies; nauwgezet; stipt-
nauwkeurig bijvoeglijk naamwoord
-
precies bijvoeglijk naamwoord
-
nauwgezet bijvoeglijk naamwoord
-
stipt bijvoeglijk naamwoord
-
-
pünktlich (rechtzeitig; frühzeitig; gelegen)
-
pünktlich (genau; sorgfältig; gründlich; gewissenhaft; konsequent)
zorgvuldig; nauwkeurig; conscientieus; nauwgezet-
zorgvuldig bijvoeglijk naamwoord
-
nauwkeurig bijvoeglijk naamwoord
-
conscientieus bijvoeglijk naamwoord
-
nauwgezet bijvoeglijk naamwoord
-
-
pünktlich (akkurat; genau; sorgfältig; sicher; eigen; gewissenhaft; eingehend)
-
pünktlich (genau; korrekt; akkurat; haargenau)
-
pünktlich (sorgfältig; gründlich; genau; gerade; korrekt; sicher; akkurat; gewissenhaft; skrupulös; konsequent; strikt)
accuraat; nauwkeurig; secuur; precies; nauwgezet; nauwlettend-
accuraat bijvoeglijk naamwoord
-
nauwkeurig bijvoeglijk naamwoord
-
secuur bijvoeglijk naamwoord
-
precies bijvoeglijk naamwoord
-
nauwgezet bijvoeglijk naamwoord
-
nauwlettend bijvoeglijk naamwoord
-
-
pünktlich (haarfein; genau; korrekt; knapp; eigen; sorgfältig; treffend; strikt; hauchdünn; akkurat; hauchzart; geleckt; haargenau; hauchfein; tipp-topp; haarscharf; haarklein; piekfein)
Vertaal Matrix voor pünktlich:
Synoniemen voor "pünktlich":
Wiktionary: pünktlich
pünktlich
pünktlich
Cross Translation:
adjective
adverb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pünktlich | → accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel; goed; juist; recht | ↔ exact — Qui suivre rigoureusement la vérité, la convention. |
• pünktlich | → accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel | ↔ ponctuel — Qui est exact |
• pünktlich | → juist; minutieus; precies; scherp; secuur; stipt; zorgvuldig | ↔ précis — Qui est entièrement déterminé, qui ne laisser place à aucune incertitude. |
• pünktlich | → accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel; gelijkmatig; geregeld; regelmatig; steevast | ↔ régulier — Qui a de la régularité, qui est conforme à des règles, soit naturelles, soit de convention ; qui est constant, uniforme. |