Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
offen:
- open; niet dicht; toegankelijk; benaderbaar; genaakbaar; frank; rechttoe; oprecht; eerlijk; rechtschapen; ledig; leeg; onbezet; openhartig; onomwonden; onverbloemd; ronduit; onbewimpeld; onverholen; ruiterlijk; rechttoe rechtaan; openlijk; cru; onbedeesd; onbeschroomd; vrijpostig; vrijmoedig; stoutmoedig; niet beschroomd; onbewoond; contemplatief; vrijgevig; royaal; genereus; gul; goedgeefs; ruimhartig; mild; scheutig
-
Wiktionary:
- offen → open, opengaan, vrij, los, onbelemmerd, onbezet, vlot, vrijgesteld
Duits
Uitgebreide vertaling voor offen (Duits) in het Nederlands
offen:
-
offen
-
offen (nicht dicht)
-
offen (zugänglich; aufgeschlossen; frei)
toegankelijk; benaderbaar; genaakbaar; open-
toegankelijk bijvoeglijk naamwoord
-
benaderbaar bijvoeglijk naamwoord
-
genaakbaar bijvoeglijk naamwoord
-
open bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (frei; gerade)
-
offen (aufrichtig; offenherzig; ehrlich; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus)
oprecht; eerlijk; rechtschapen; open-
oprecht bijvoeglijk naamwoord
-
eerlijk bijvoeglijk naamwoord
-
rechtschapen bijvoeglijk naamwoord
-
open bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (ledig; leer; unbesetzt; frei)
-
offen (unverblümt; unverhohlen; geradeheraus; aufrichtig; freimütig; offenherzig; rundheraus)
openhartig; onomwonden; onverbloemd; ronduit; onbewimpeld; onverholen; ruiterlijk-
openhartig bijvoeglijk naamwoord
-
onomwonden bijvoeglijk naamwoord
-
onverbloemd bijvoeglijk naamwoord
-
ronduit bijwoord
-
onbewimpeld bijvoeglijk naamwoord
-
onverholen bijvoeglijk naamwoord
-
ruiterlijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt)
rechttoe rechtaan; openlijk; cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen-
rechttoe rechtaan bijvoeglijk naamwoord
-
openlijk bijvoeglijk naamwoord
-
cru bijvoeglijk naamwoord
-
onomwonden bijvoeglijk naamwoord
-
onverbloemd bijvoeglijk naamwoord
-
onverholen bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (freimütig; dreist; unverschämt; keck)
onbedeesd; onbeschroomd; vrijpostig; vrijmoedig; stoutmoedig; niet beschroomd-
onbedeesd bijvoeglijk naamwoord
-
onbeschroomd bijvoeglijk naamwoord
-
vrijpostig bijvoeglijk naamwoord
-
vrijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
stoutmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
niet beschroomd bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (unbewohnt; unbesetzt; ledig; leer; frei; wüst; untätig; freigegeben; unbebaut)
-
offen (kontemplativ; beschaulich; echt; ehrlich; direkt; aufrecht; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus)
contemplatief-
contemplatief bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (freigebig; herzlich; großzügig; verschwenderisch; mild; freizügig; jovial; weitherzig)
-
offen (ehrlich; aufrecht; schnurgerade; wahr; ernsthaft; direkt; fair; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus; unverstellt)
Vertaal Matrix voor offen:
Synoniemen voor "offen":
Wiktionary: offen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• offen | → open | ↔ open — not closed |
• offen | → open | ↔ open — prepared to conduct business |
• offen | → open | ↔ open — receptive |
• offen | → opengaan | ↔ open — to begin conducting business |
• offen | → vrij; los; onbelemmerd; onbezet; open; vlot; vrijgesteld | ↔ libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir. |
• offen | → open | ↔ ouvert — Qui n’est pas fermé. |