Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. miteinander sprechen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor miteinander sprechen (Duits) in het Nederlands

miteinander sprechen:

miteinander sprechen werkwoord

  1. miteinander sprechen (sprechen; kommunizieren; reden; )
    spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren
    • spreken werkwoord
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
    • een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
    • communiceren werkwoord (communiceer, communiceert, communiceerde, communiceerden, gecommuniceerd)

Vertaal Matrix voor miteinander sprechen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
communiceren eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen befördern; hinüberbringen; kommunizieren; transportieren
een conversatie hebben eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen
in contact staan eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen
praten eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
spreken eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van miteinander sprechen