Duits

Uitgebreide vertaling voor maulen (Duits) in het Nederlands

maulen:

maulen werkwoord (maule, maulst, mault, maulte, maultet, gemault)

  1. maulen (schmollen; trotzen)
    mokken; kniezen
    • mokken werkwoord (mok, mokt, mokte, mokten, gemokt)
    • kniezen werkwoord (knies, kniest, kniesde, kniesden, gekniesd)
  2. maulen (grübeln; sichgrämen; trotzen; )
    een pruillip trekken; bouderen; pruilen
  3. maulen (wütend sein; rasen; toben; )
    schuimbekken; kwaad zijn; woedend zijn
    • schuimbekken werkwoord (bek schuim, bekt schuim, bekte schuim, bekten schuim, schuimgebekt)
    • kwaad zijn werkwoord (ben kwaad, bent kwaad, was kwaad, waren kwaad, kwaad geweest)
    • woedend zijn werkwoord

Conjugations for maulen:

Präsens
  1. maule
  2. maulst
  3. mault
  4. maulen
  5. mault
  6. maulen
Imperfekt
  1. maulte
  2. maultest
  3. maulte
  4. maulten
  5. maultet
  6. maulten
Perfekt
  1. habe gemault
  2. hast gemault
  3. hat gemault
  4. haben gemault
  5. habt gemault
  6. haben gemault
1. Konjunktiv [1]
  1. maule
  2. maulest
  3. maule
  4. maulen
  5. maulet
  6. maulen
2. Konjunktiv
  1. maulte
  2. maultest
  3. maulte
  4. maulten
  5. maultet
  6. maulten
Futur 1
  1. werde maulen
  2. wirst maulen
  3. wird maulen
  4. werden maulen
  5. werdet maulen
  6. werden maulen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde maulen
  2. würdest maulen
  3. würde maulen
  4. würden maulen
  5. würdet maulen
  6. würden maulen
Diverses
  1. maul!
  2. mault!
  3. maulen Sie!
  4. gemault
  5. maulend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor maulen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouderen greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen
een pruillip trekken greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen
kniezen maulen; schmollen; trotzen
kwaad zijn brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein
mokken maulen; schmollen; trotzen
pruilen greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen
schuimbekken brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein schäumen
woedend zijn brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein

Synoniemen voor "maulen":