Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- lindern:
-
Wiktionary:
- lindern → lenigen, verdoven
- lindern → milderen, temperen, verlichten, verzachten
Duits
Uitgebreide vertaling voor lindern (Duits) in het Nederlands
lindern:
-
lindern (beruhigen)
-
lindern (mildern)
-
lindern (mildern)
-
lindern (erleichtern; lockern)
Conjugations for lindern:
Präsens
- lindere
- linderst
- lindert
- linderen
- lindert
- linderen
Imperfekt
- linderte
- lindertest
- linderte
- linderten
- lindertet
- linderten
Perfekt
- habe gelindert
- hast gelindert
- hat gelindert
- haben gelindert
- habt gelindert
- haben gelindert
1. Konjunktiv [1]
- lindere
- linderest
- lindere
- linderen
- linderet
- linderen
2. Konjunktiv
- linderte
- lindertest
- linderte
- linderten
- lindertet
- linderten
Futur 1
- werde lindern
- wirst lindern
- wird lindern
- werden lindern
- werdet lindern
- werden lindern
1. Konjunktiv [2]
- würde lindern
- würdest lindern
- würde lindern
- würden lindern
- würdet lindern
- würden lindern
Diverses
- linder!
- lindert!
- linderen Sie!
- gelindert
- lindernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
-
lindern (mildern)
verzachtend-
verzachtend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor lindern:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kalmeren | beruhigen; lindern | beruhigen; beschwichtigen; besänftigen; drosseln; dämpfen; schlichten; zur Ruhe mahnen |
lenigen | lindern; mildern | ernähren; erquicken; laben |
verlichten | lindern; mildern | ausleuchten; beleuchten; belichten; bescheinen; bestrahlen; entlasten; erleuchten |
vermurwen | erleichtern; lindern; lockern | |
vervriendelijken | lindern; mildern | |
verzachten | lindern; mildern | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verzachtend | lindern; mildern | mildernd |