Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. landen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor landen (Duits) in het Nederlands

landen:

landen werkwoord (lande, landst, landt, landte, landtet, gelandet)

  1. landen (einfliegen)
    landen; aankomen op vliegveld

Conjugations for landen:

Präsens
  1. lande
  2. landst
  3. landt
  4. landen
  5. landt
  6. landen
Imperfekt
  1. landte
  2. landtest
  3. landte
  4. landten
  5. landtet
  6. landten
Perfekt
  1. bin gelandet
  2. bist gelandet
  3. ist gelandet
  4. sind gelandet
  5. seid gelandet
  6. sind gelandet
1. Konjunktiv [1]
  1. lande
  2. landest
  3. lande
  4. landen
  5. landet
  6. landen
2. Konjunktiv
  1. landte
  2. landtest
  3. landte
  4. landten
  5. landtet
  6. landten
Futur 1
  1. werde landen
  2. wirst landen
  3. wird landen
  4. werden landen
  5. werdet landen
  6. werden landen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde landen
  2. würdest landen
  3. würde landen
  4. würden landen
  5. würdet landen
  6. würden landen
Diverses
  1. land!
  2. landt!
  3. landen Sie!
  4. gelandet
  5. landend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor landen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
landen Länder
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen op vliegveld einfliegen; landen
landen einfliegen; landen absteigen; an Land gehen; anlegen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hingeraten; hinkommen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen; zurechtkommen

Synoniemen voor "landen":


Wiktionary: landen

landen
verb
  1. min of meer bij toeval op een bepaalde plaats geraken
  2. vanuit de zee, de lucht of de ruimte voet op vaste bodem zetten
  3. uiteindelijk, vaak per ongeluk, ergens geraken

Cross Translation:
FromToVia
landen landen land — to descend to a surface, especially from the air
landen → [[aan de grond zetten]]; landen land — to bring to land
landen dalen; landen; neerstrijken atterrir — Arriver au voisinage de la terre (Sens général)