Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal krallen

Vertaal krallen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. krallen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor krallen (Duits) in het Nederlands

krallen:

krallen werkwoord (kralle, krallst, krallt, krallte, kralltet, gekrallt)

  1. krallen (wegkappern; klemmen; grapschen)
    grissen; grijpen; jatten; snaaien; pikken; wegkapen; graaien
    • grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)

Conjugations for krallen:

Präsens
  1. kralle
  2. krallst
  3. krallt
  4. krallen
  5. krallt
  6. krallen
Imperfekt
  1. krallte
  2. kralltest
  3. krallte
  4. krallten
  5. kralltet
  6. krallten
Perfekt
  1. habe gekrallt
  2. hast gekrallt
  3. hat gekrallt
  4. haben gekrallt
  5. habt gekrallt
  6. haben gekrallt
1. Konjunktiv [1]
  1. kralle
  2. krallest
  3. kralle
  4. krallen
  5. krallet
  6. krallen
2. Konjunktiv
  1. krallte
  2. kralltest
  3. krallte
  4. krallten
  5. kralltet
  6. krallten
Futur 1
  1. werde krallen
  2. wirst krallen
  3. wird krallen
  4. werden krallen
  5. werdet krallen
  6. werden krallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde krallen
  2. würdest krallen
  3. würde krallen
  4. würden krallen
  5. würdet krallen
  6. würden krallen
Diverses
  1. krall!
  2. krallt!
  3. krallen Sie!
  5. gekrallt
  6. krallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor krallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grijpen Arestieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
graaien grapschen; klemmen; krallen; wegkappern grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen
grijpen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abfangen; anfassen; anpacken; begreifen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festhalten; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; zugreifen; zulangen; überlisten
grissen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; einstecken
jatten grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
pikken grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; einstecken; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
snaaien grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; abstauben; abstäuben; enteignen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
wegkapen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0776 seconde
Page rendered in 1.0 seconds