Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- kombinieren:
-
Wiktionary:
- kombinieren → combineren
- kombinieren → combineren
Duits
Uitgebreide vertaling voor kombinieren (Duits) in het Nederlands
kombinieren:
-
kombinieren (zusammenfügen; zusammenlegen; koppeln; aneinanderreihen)
combineren; een combinatie maken-
een combinatie maken werkwoord (maak een combinatie, maakt een combinatie, maakte een combinatie, maakten een combinatie, een combinatie gemaakt)
-
kombinieren (zusammenfügen; vereinigen; vereinen; verbinden; koppeln; zusammenlegen; aneinanderreihen; kuppeln; verketten)
Conjugations for kombinieren:
Präsens
- kombiniere
- kombinierst
- kombiniert
- kombinieren
- kombiniert
- kombinieren
Imperfekt
- kombinierte
- kombiniertest
- kombinierte
- kombinierten
- kombiniertet
- kombinierten
Perfekt
- habe kombiniert
- hast kombiniert
- hat kombiniert
- haben kombiniert
- habt kombiniert
- haben kombiniert
1. Konjunktiv [1]
- kombiniere
- kombinierest
- kombiniere
- kombinieren
- kombinieret
- kombinieren
2. Konjunktiv
- kombinierte
- kombiniertest
- kombinierte
- kombinierten
- kombiniertet
- kombinierten
Futur 1
- werde kombinieren
- wirst kombinieren
- wird kombinieren
- werden kombinieren
- werdet kombinieren
- werden kombinieren
1. Konjunktiv [2]
- würde kombinieren
- würdest kombinieren
- würde kombinieren
- würden kombinieren
- würdet kombinieren
- würden kombinieren
Diverses
- kombinier!
- kombiniert!
- kombinieren Sie!
- kombiniert
- kombinierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor kombinieren:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| bijeen voegen | Zusammenbringen; Zusammenfügen | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| bijeen voegen | aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen | |
| combineren | aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen | |
| een combinatie maken | aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; zusammenfügen; zusammenlegen | |
| samenvoegen | aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen | aneinanderreihen; ketten; verketten; verknüpfen; zusammenfügen |
| Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| samenvoegen | Zusammenführung |
Synoniemen voor "kombinieren":
Wiktionary: kombinieren
kombinieren
Cross Translation:
verb
-
door elkaar doen
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • kombinieren | → combineren | ↔ combine — bring two or more things or activities together |