Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal knuddeltest

Vertaal knuddeltest van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. knuddeln:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor knuddeltest (Duits) in het Nederlands

knuddeln:

knuddeln werkwoord (knuddele, knuddelst, knuddelt, knuddelte, knuddeltet, geknuddelt)

  1. knuddeln (schmusen; kuscheln; streicheln; liebkosen; kosen)
    knuffelen; liefkozen
    • knuffelen werkwoord (knuffel, knuffelt, knuffelde, knuffelden, geknuffeld)
    • liefkozen werkwoord (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
  2. knuddeln (streicheln; kuscheln; schmusen)
    koesteren
    • koesteren werkwoord (koester, koestert, koesterde, koesterden, gekoesterd)
  3. knuddeln
    knuffen
    • knuffen werkwoord (knuf, knuft, knufte, knuften, geknufd)
  4. knuddeln (prickeln; erregen; aufwinden; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden werkwoord (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)

Conjugations for knuddeln:

Präsens
  1. knuddele
  2. knuddelst
  3. knuddelt
  4. knuddelen
  5. knuddelt
  6. knuddelen
Imperfekt
  1. knuddelte
  2. knuddeltest
  3. knuddelte
  4. knuddelten
  5. knuddeltet
  6. knuddelten
Perfekt
  1. habe geknuddelt
  2. hast geknuddelt
  3. hat geknuddelt
  4. haben geknuddelt
  5. habt geknuddelt
  6. haben geknuddelt
1. Konjunktiv [1]
  1. knuddele
  2. knuddelest
  3. knuddele
  4. knuddelen
  5. knuddelet
  6. knuddelen
2. Konjunktiv
  1. knuddelte
  2. knuddeltest
  3. knuddelte
  4. knuddelten
  5. knuddeltet
  6. knuddelten
Futur 1
  1. werde knuddeln
  2. wirst knuddeln
  3. wird knuddeln
  4. werden knuddeln
  5. werdet knuddeln
  6. werden knuddeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde knuddeln
  2. würdest knuddeln
  3. würde knuddeln
  4. würden knuddeln
  5. würdet knuddeln
  6. würden knuddeln
Diverses
  1. knuddel!
  2. knuddelt!
  3. knuddelen Sie!
  5. geknuddelt
  6. knuddelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor knuddeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
koesteren Hegen und pflegen; Verhätscheln
opwekken Anstiften
stimuleren Anbauen; Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knuffelen knuddeln; kosen; kuscheln; liebkosen; schmusen; streicheln
knuffen knuddeln
koesteren knuddeln; kuscheln; schmusen; streicheln
liefkozen knuddeln; kosen; kuscheln; liebkosen; schmusen; streicheln Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben
opwekken anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; beleben; ermuntern; ermutigen; hervorrufen; neu beleben; neubeleben; reanimieren; reizen; stimulieren; verbessern; wecken; zusprechen
opwinden anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aufwickeln; aufwinden
prikkelen anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; jemand motivieren; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
stimuleren anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; bejauchzen; beleben; ermuntern; ermutigen; feiern; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; komplimentieren; motivieren; neubeleben; reizen; schüren; stimulieren; verbessern; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen

Synoniemen voor "knuddeln":


Wiktionary: knuddeln

Cross Translation:
FromToVia
• knuddeln → knuffelen ↔ cuddle — embrace, lie together snugly







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0269 seconde
Page rendered in 1.0 seconds