Duits
Uitgebreide vertaling voor knöchern (Duits) in het Nederlands
knöchern:
-
knöchern (beinern)
-
knöchern (ausgezehrt; dürr; schmächtig; spindeldürr; hohläugig)
uitgeteerd; uitgemergeld; broodmager-
uitgeteerd bijvoeglijk naamwoord
-
uitgemergeld bijvoeglijk naamwoord
-
broodmager bijvoeglijk naamwoord
-
-
knöchern (spindeldürr; dürr; hager; knochig)
-
knöchern (knochig; knochenartig; beinartig; grobknochig)
Vertaal Matrix voor knöchern:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
benen | Beine | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
benen | beinern; knöchern | |
benig | dürr; hager; knochig; knöchern; spindeldürr | beinartig; knochenartig |
broodmager | ausgezehrt; dürr; hohläugig; knöchern; schmächtig; spindeldürr | |
schonkig | beinartig; grobknochig; knochenartig; knochig; knöchern | |
uitgemergeld | ausgezehrt; dürr; hohläugig; knöchern; schmächtig; spindeldürr | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
uitgeteerd | ausgezehrt; dürr; hohläugig; knöchern; schmächtig; spindeldürr |