Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. immun:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor immun (Duits) in het Nederlands

immun:

immun bijvoeglijk naamwoord

  1. immun (unempfindlich)
    onschendbaar; immuun; onvatbaar
  2. immun (keinen Schmerz fühlend; gefühllos; unempfindlich)
    gevoelloos; niet-voelend; geen pijn voelend

Vertaal Matrix voor immun:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gevoelloos gefühllos; immun; keinen Schmerz fühlend; unempfindlich emotielos; hartherzig; unberührt
immuun immun; unempfindlich
onschendbaar immun; unempfindlich
onvatbaar immun; unempfindlich
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geen pijn voelend gefühllos; immun; keinen Schmerz fühlend; unempfindlich
niet-voelend gefühllos; immun; keinen Schmerz fühlend; unempfindlich

Synoniemen voor "immun":

  • resistent; resistiv; unempfindlich; unempfänglich; widerstandsfähig

Wiktionary: immun

immun
adjective
  1. onvatbaar