Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- herumtollen:
-
Wiktionary:
- herumtollen → ronddollen, dartelen, robbedoezen, stoeien, bokkesprongen maken
Duits
Uitgebreide vertaling voor herumtollen (Duits) in het Nederlands
herumtollen:
herumtollen werkwoord (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
-
herumtollen (scherzen; spaßen)
een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen-
een poets bakken werkwoord (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
-
streek uithalen werkwoord (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
-
malligheid uithalen werkwoord (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
-
gekheid uithalen werkwoord (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
-
-
herumtollen (sich balgen; scherzen; balgen; toben; schäkern)
stoeien; ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen-
zich uitleven werkwoord
-
wild spelen werkwoord
-
wild rennen werkwoord
-
herumtollen (sich balgen)
-
herumtollen
Conjugations for herumtollen:
Präsens
- tolle herum
- tollst herum
- tollt herum
- tollen herum
- tollt herum
- tollen herum
Imperfekt
- tollte herum
- tolltest herum
- tollte herum
- tollten herum
- tolltet herum
- tollten herum
Perfekt
- bin herumgetollt
- bist herumgetollt
- ist herumgetollt
- sind herumgetollt
- seid herumgetollt
- sind herumgetollt
1. Konjunktiv [1]
- herumtolle
- herumtollest
- herumtolle
- herumtollen
- herumtollet
- herumtollen
2. Konjunktiv
- herumtollte
- herumtolltest
- herumtollte
- herumtollten
- herumtolltet
- herumtollten
Futur 1
- werde herumtollen
- wirst herumtollen
- wird herumtollen
- werden herumtollen
- werdet herumtollen
- werden herumtollen
1. Konjunktiv [2]
- würde herumtollen
- würdest herumtollen
- würde herumtollen
- würden herumtollen
- würdet herumtollen
- würden herumtollen
Diverses
- tolle herum!
- tollt herum!
- tollen Sie herum!
- herumgetollt
- herumtollend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor herumtollen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schertsen | Scherze; Spässe; Späße | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dollen | balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; spaßen; toben | |
een poets bakken | herumtollen; scherzen; spaßen | |
gekheid uithalen | herumtollen; scherzen; spaßen | |
gekscheren | herumtollen; scherzen; spaßen | |
grappen | herumtollen; scherzen; spaßen | |
malligheid uithalen | herumtollen; scherzen; spaßen | |
ravotten | balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben | |
robbedoezen | herumtollen; sich balgen | |
ronddartelen | herumtollen | |
schertsen | herumtollen; scherzen; spaßen | |
stoeien | balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben | |
streek uithalen | herumtollen; scherzen; spaßen | |
wild rennen | balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben | |
wild spelen | balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben | |
zich uitleven | balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben |
Synoniemen voor "herumtollen":
Wiktionary: herumtollen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• herumtollen | → ronddollen; dartelen | ↔ cavort — move/play boisterously |
• herumtollen | → dartelen; robbedoezen; stoeien | ↔ batifoler — (familier, fr) jouer à la manière des enfants. |
• herumtollen | → dartelen; robbedoezen; stoeien; bokkesprongen maken | ↔ gambader — Faire des gambades. |