Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal herumkramen

Vertaal herumkramen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. herumkramen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor herumkramen (Duits) in het Nederlands

herumkramen:

herumkramen werkwoord (krame herum, kramst herum, kramt herum, kramte herum, kramtet herum, herumgekramt)

  1. herumkramen (vor sich hin machen; stümpern; herumbasteln; )
    broddelen; prutsen
    • broddelen werkwoord (broddel, broddelt, broddelde, broddelden, gebroddeld)
    • prutsen werkwoord (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)
  2. herumkramen (schnüffeln; stöbern; spionieren)
    speuren; neuzen
    • speuren werkwoord (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
    • neuzen werkwoord (neus, neust, neusde, neusden, geneusd)
  3. herumkramen (wühlen; stöbern; kramen; )
    graaien; grabbelen; snuffelen
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  4. herumkramen (stöbern; wühlen; grabbeln; kramen)
    in iets rondtasten; graaien; rommelen; grabbelen
    • in iets rondtasten werkwoord
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • rommelen werkwoord (rommel, rommelt, rommelde, rommelden, gerommeld)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)

Conjugations for herumkramen:

Präsens
  1. krame herum
  2. kramst herum
  3. kramt herum
  4. kramen herum
  5. kramt herum
  6. kramen herum
Imperfekt
  1. kramte herum
  2. kramtest herum
  3. kramte herum
  4. kramten herum
  5. kramtet herum
  6. kramten herum
Perfekt
  1. habe herumgekramt
  2. hast herumgekramt
  3. hat herumgekramt
  4. haben herumgekramt
  5. habt herumgekramt
  6. haben herumgekramt
1. Konjunktiv [1]
  1. herumkrame
  2. herumkramest
  3. herumkrame
  4. herumkramen
  5. herumkramet
  6. herumkramen
2. Konjunktiv
  1. herumkramte
  2. herumkramtest
  3. herumkramte
  4. herumkramten
  5. herumkramtet
  6. herumkramten
Futur 1
  1. werde herumkramen
  2. wirst herumkramen
  3. wird herumkramen
  4. werden herumkramen
  5. werdet herumkramen
  6. werden herumkramen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde herumkramen
  2. würdest herumkramen
  3. würde herumkramen
  4. würden herumkramen
  5. würdet herumkramen
  6. würden herumkramen
Diverses
  1. krame herum!
  2. kramt herum!
  3. kramen Sie herum!
  5. herumgekramt
  6. herumkramend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor herumkramen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broddelen herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; stümpern; vor sich hin machen
graaien grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
grabbelen grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen
in iets rondtasten grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen
neuzen herumkramen; schnüffeln; spionieren; stöbern
prutsen herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; stümpern; vor sich hin machen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; handarbeiten; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln
rommelen grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln
snuffelen grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; durchsuchen; fahnden; grasen; herumschnüffeln; nachforschen; schnüffeln; sichern; spionieren; spähen; spüren; suchen; wittern
speuren herumkramen; schnüffeln; spionieren; stöbern ausforschen; befragen; beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; grasen; nachforschen; nachgehen; nachspüren; prüfen; schnüffeln; sichern; spähen; spüren; suchen; untersuchen; wittern; überprüfen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0522 seconde
Page rendered in 1.0 seconds