Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal hergeben

Vertaal hergeben van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hergeben:

Duits

Uitgebreide vertaling voor hergeben (Duits) in het Nederlands

hergeben:

hergeben werkwoord (hergebe, hergibst, hergibt, hergab, hergabt, hergegeben)

  1. hergeben (besorgen; zustellen; reichen; )
    verstrekken; verlenen; geven; schenken
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  2. hergeben (reichen; überreichen; hinhalten; herumgeben)
    aanreiken; geven; reiken; aangeven
    • aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • reiken werkwoord (reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  3. hergeben (vergeben; ausgeben; schenken; )
    vergeven; wegschenken; weggeven
    • vergeven werkwoord (vergeef, vergeeft, vergaf, vergaven, vergeven)
    • wegschenken werkwoord (schenk weg, schenkt weg, schonk weg, schonken weg, weggeschonken)
    • weggeven werkwoord (geef weg, geeft weg, gaf weg, gaven weg, weggegeven)

Conjugations for hergeben:

Präsens
  1. hergebe
  2. hergibst
  3. hergibt
  4. hergeben
  5. hergebt
  6. hergeben
Imperfekt
  1. hergab
  2. hergabst
  3. hergab
  4. hergaben
  5. hergabt
  6. hergaben
Perfekt
  1. habe hergegeben
  2. hast hergegeben
  3. hat hergegeben
  4. haben hergegeben
  5. habt hergegeben
  6. haben hergegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. hergebe
  2. hergebest
  3. hergebe
  4. hergeben
  5. hergebet
  6. hergeben
2. Konjunktiv
  1. hergäbe
  2. hergäbest
  3. hergäbe
  4. hergäben
  5. hergäbet
  6. hergäben
Futur 1
  1. werde hergeben
  2. wirst hergeben
  3. wird hergeben
  4. werden hergeben
  5. werdet hergeben
  6. werden hergeben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hergeben
  2. würdest hergeben
  3. würde hergeben
  4. würden hergeben
  5. würdet hergeben
  6. würden hergeben
Diverses
  1. hergib!
  2. hergebt!
  3. hergeben Sie!
  5. hergegeben
  6. hergebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hergeben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven Angabe; Anzeige; Meldung; Zollerklärung
weggeven Weggeben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven hergeben; herumgeben; hinhalten; reichen; überreichen angeben; anmelden; anzeigen; darreichen; deklarieren; etwas andeuten; etwas zeigen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; melden; petzen; reichen; verpfeifen; verraten
aanreiken hergeben; herumgeben; hinhalten; reichen; überreichen anbieten; bieten; darbieten; darreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; präsentieren; reichen
geven austragen; besorgen; hergeben; herreichen; herumgeben; hinhalten; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen; überreichen anbieten; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; bieten; darbieten; darreichen; einflößen; eingeben; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; jemandem etwas verabreichen; präsentieren; reichen; schenken; spenden; stiften; verabreichen; verehren; verordnen; verschenken
reiken hergeben; herumgeben; hinhalten; reichen; überreichen langen nach; reichen bis
schenken austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen ausgießen; ausschütten; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken; schenken; schütten; spenden; stiften; stürzen; verehren; verschenken; weggeben
vergeven ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben Verzeihung gewären; vergeben; verzeihen
verlenen austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen bewilligen; erlauben; genehmigen; gestatten; gewähren; zuerkennen; zugestehen
verstrekken austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen ausgeben; bereitstellen; einflößen; eingeben; geben; jemandem etwas verabreichen; schaffen; verabreichen; verordnen; verschaffen; zur Verfügung stellen
weggeven ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben
wegschenken ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben verheiraten mit; vermählen

Synoniemen voor "hergeben":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0290 seconde
Page rendered in 1.0 seconds