Duits

Uitgebreide vertaling voor herausnehmen (Duits) in het Nederlands

herausnehmen:

herausnehmen werkwoord (nehme heraus, nimmst heraus, nimmt heraus, nahm heraus, nahmt heraus, herausgenommen)

  1. herausnehmen
    uitnemen
    • uitnemen werkwoord (neem uit, neemt uit, nam uit, namen uit, uitgenomen)
  2. herausnehmen (ausheben; ausholen; ausnehmen)
    uithalen; loshalen
    • uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • loshalen werkwoord
  3. herausnehmen (leermachen; ausnehmen; ausräumen)
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  4. herausnehmen (ausholen; ausnehmen; ausheben)
    uithalen; naar buiten halen
  5. herausnehmen (ausleeren; leeren; entleeren; ausräumen; ausheben)
    legen; leegmaken; leeghalen; ledigen
    • legen werkwoord
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  6. herausnehmen (entlehnen; leihen; ziehen; )
    ontlenen; lenen
    • ontlenen werkwoord (ontleen, ontleent, ontleende, ontleenden, ontleend)
    • lenen werkwoord (leen, leent, leende, leenden, geleend)
  7. herausnehmen (ausnehmen)
    eruit nemen
    • eruit nemen werkwoord (neem eruit, neemt eruit, nam eruit, namen eruit, eruit genomen)

Conjugations for herausnehmen:

Präsens
  1. nehme heraus
  2. nimmst heraus
  3. nimmt heraus
  4. nehmen heraus
  5. nehmt heraus
  6. nehmen heraus
Imperfekt
  1. nahm heraus
  2. nahmst heraus
  3. nahm heraus
  4. nahmen heraus
  5. nahmt heraus
  6. nahmen heraus
Perfekt
  1. habe herausgenommen
  2. hast herausgenommen
  3. hat herausgenommen
  4. haben herausgenommen
  5. habt herausgenommen
  6. haben herausgenommen
1. Konjunktiv [1]
  1. herausnehme
  2. herausnehmest
  3. herausnehme
  4. herausnehmen
  5. herausnehmet
  6. herausnehmen
2. Konjunktiv
  1. herausnähme
  2. herausnähmest
  3. herausnähme
  4. herausnähmen
  5. herausnähmet
  6. herausnähmen
Futur 1
  1. werde herausnehmen
  2. wirst herausnehmen
  3. wird herausnehmen
  4. werden herausnehmen
  5. werdet herausnehmen
  6. werden herausnehmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde herausnehmen
  2. würdest herausnehmen
  3. würde herausnehmen
  4. würden herausnehmen
  5. würdet herausnehmen
  6. würden herausnehmen
Diverses
  1. nimm heraus!
  2. nimmt heraus!
  3. nehmen Sie heraus!
  4. herausgenommen
  5. herausnehmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor herausnehmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leegmaken Abladen; Ausladen
uitnemen Ausnehmen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eruit nemen ausnehmen; herausnehmen
ledigen ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen ausgießen; ausleeren; ausschütten; austrinken; entleeren; leer trinken; leeren
leeghalen ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen ausnehmen; auspressen; plündern
leegmaken ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen ausgießen; ausleeren; ausschütten; austrinken; entleeren; leer trinken; leeren
legen ausheben; ausleeren; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren
lenen abheben; andrehen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; borgen; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; holen; leihen; schaffen; schöpfen; treiben; ziehen ausleihen
loshalen ausheben; ausholen; ausnehmen; herausnehmen
naar buiten halen ausheben; ausholen; ausnehmen; herausnehmen
ontlenen abheben; andrehen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; borgen; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; holen; leihen; schaffen; schöpfen; treiben; ziehen
uithalen ausheben; ausholen; ausnehmen; ausräumen; herausnehmen; leermachen abhängen; abkoppeln; abtrennen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; treiben
uitnemen herausnehmen

Synoniemen voor "herausnehmen":