Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal herausfordern

Vertaal herausfordern van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. herausfordern:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor herausfordern (Duits) in het Nederlands

herausfordern:

herausfordern werkwoord (fordre heraus, forderst heraus, fordert heraus, forderte heraus, fordertet heraus, herausgefordert)

  1. herausfordern (anreizen; herauslocken; aufregen; )
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken werkwoord (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. herausfordern (aufrufen; auffordern; vorladen; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)

Conjugations for herausfordern:

Präsens
  1. fordre heraus
  2. forderst heraus
  3. fordert heraus
  4. fordern heraus
  5. fordert heraus
  6. fordern heraus
Imperfekt
  1. forderte heraus
  2. fordertest heraus
  3. forderte heraus
  4. forderten heraus
  5. fordertet heraus
  6. forderten heraus
Perfekt
  1. habe herausgefordert
  2. hast herausgefordert
  3. hat herausgefordert
  4. haben herausgefordert
  5. habt herausgefordert
  6. haben herausgefordert
1. Konjunktiv [1]
  1. herausfordere
  2. herausforderest
  3. herausfordere
  4. herausforderen
  5. herausforderet
  6. herausforderen
2. Konjunktiv
  1. herausforderte
  2. herausfordertest
  3. herausforderte
  4. herausforderten
  5. herausfordertet
  6. herausforderten
Futur 1
  1. werde herausfordern
  2. wirst herausfordern
  3. wird herausfordern
  4. werden herausfordern
  5. werdet herausfordern
  6. werden herausfordern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde herausfordern
  2. würdest herausfordern
  3. würde herausfordern
  4. würden herausfordern
  5. würdet herausfordern
  6. würden herausfordern
Diverses
  1. fordre heraus!
  2. fordert heraus!
  3. fordern Sie heraus!
  5. herausgefordert
  6. herausfordernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor herausfordern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ophitsen Anstiften; Anstiftung
provoceren Provozieren
uitlokken Provozieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding geven tot anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
ophitsen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufpeitschen; aufputschen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwiegeln; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen
oproepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
provoceren anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen jemanden zu etwas ermuntern; provuzieren
sommeren auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
uitdagen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
uitlokken anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen

Synoniemen voor "herausfordern":


Wiktionary: herausfordern

Cross Translation:
FromToVia
• herausfordern → tarten; uitdagen ↔ challenge — to invite someone to take part in a competition
• herausfordern → uitdagen ↔ challenge — to dare someone
• herausfordern → tarten; uitdagen ↔ dare — to defy or challenge
• herausfordern → het hoofd bieden; uitdagen ↔ defy — To provoke to combat or strife
• herausfordern → ergeren; verontwaardigen; aanstoken; irriteren; ophitsen; op stang jagen; prikkelen; sarren; plagen; agaceren ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse.
• herausfordern → de sporen geven; prikkelen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; opwekken; zwepen ↔ inciter — pousser, déterminer à faire quelque chose.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0368 seconde
Page rendered in 1.0 seconds