Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
heiter:
- blijmoedig; vrolijk; levendig; opgetogen; zonnig; lustig; opgewekt; uitgelaten; fideel; jolig; monter; dartel; kwiek; welgemoed; wakker; fleurig; blijgeestig; blij; opgeruimd; geestig; kleurig; bezet; druk; drukbezet; onbewolkt; klaar; helder; blijgestemd; verheugd; verblijd; geanimeerd; drukpratend; levenslustig; tierig; goedgehumeurd; welgestemd; goedgeluimd; grappig; humoristisch; koddig; komisch; kluchtig; leuk; komiek; speels; goed geluimd
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor heiter (Duits) in het Nederlands
heiter:
-
heiter (fröhlich; lustig; begeistert; munter; ausgelassen)
blijmoedig; vrolijk; levendig; opgetogen; zonnig; lustig; opgewekt; uitgelaten; fideel; jolig; monter; dartel; kwiek; welgemoed; wakker; fleurig; blijgeestig; blij; opgeruimd; geestig; kleurig-
blijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
vrolijk bijvoeglijk naamwoord
-
levendig bijvoeglijk naamwoord
-
opgetogen bijvoeglijk naamwoord
-
zonnig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
opgewekt bijvoeglijk naamwoord
-
uitgelaten bijvoeglijk naamwoord
-
fideel bijvoeglijk naamwoord
-
jolig bijvoeglijk naamwoord
-
monter bijvoeglijk naamwoord
-
dartel bijvoeglijk naamwoord
-
kwiek bijvoeglijk naamwoord
-
welgemoed bijvoeglijk naamwoord
-
wakker bijvoeglijk naamwoord
-
fleurig bijvoeglijk naamwoord
-
blijgeestig bijvoeglijk naamwoord
-
blij bijvoeglijk naamwoord
-
opgeruimd bijvoeglijk naamwoord
-
geestig bijvoeglijk naamwoord
-
kleurig bijvoeglijk naamwoord
-
-
heiter (geschäftig; lustig; gedrängt; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig)
-
heiter (wolkenlos; klar; hell; unbewölkt)
-
heiter (freudig; fröhlich; froh; erfreut; euphorisch; munter; vergnüglich; entzückt)
vrolijk; blij; opgewekt; blijmoedig; opgetogen; blijgestemd-
vrolijk bijvoeglijk naamwoord
-
blij bijvoeglijk naamwoord
-
opgewekt bijvoeglijk naamwoord
-
blijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
opgetogen bijvoeglijk naamwoord
-
blijgestemd bijvoeglijk naamwoord
-
-
heiter (erfreut; vergnügt; begeistert; entzückt; vergnüglich; munter)
-
heiter (fröhlich; froh; lustig; munter)
-
heiter (fröhlich; lebendig; lustig; ausgelassen; emsig; gesellig; keck; lebhaft; angeregt; vergnüglich; munter; eifrig; quick; wohlgemut)
geanimeerd; druk; drukpratend-
geanimeerd bijvoeglijk naamwoord
-
druk bijvoeglijk naamwoord
-
drukpratend bijvoeglijk naamwoord
-
-
heiter (munter; lebhaft)
vrolijk; levendig; levenslustig; opgewekt; monter; blij; dartel; blijmoedig; tierig; opgetogen-
vrolijk bijvoeglijk naamwoord
-
levendig bijvoeglijk naamwoord
-
levenslustig bijvoeglijk naamwoord
-
opgewekt bijvoeglijk naamwoord
-
monter bijvoeglijk naamwoord
-
blij bijvoeglijk naamwoord
-
dartel bijvoeglijk naamwoord
-
blijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
tierig bijvoeglijk naamwoord
-
opgetogen bijvoeglijk naamwoord
-
-
heiter (gutgelaunt; fröhlich; freudig; munter; froh; lebhaft)
opgewekt; goedgehumeurd; welgemoed; welgestemd; goedgeluimd-
opgewekt bijvoeglijk naamwoord
-
goedgehumeurd bijvoeglijk naamwoord
-
welgemoed bijvoeglijk naamwoord
-
welgestemd bijvoeglijk naamwoord
-
goedgeluimd bijvoeglijk naamwoord
-
-
heiter (komisch; humoristisch; spaßig; drollig; amüsant; witzig; lustig; humorvoll; spasshaft; ulkig; ausgelassen; schalkhaft)
-
heiter (vergnügt; fröhlich; lustig)
-
heiter (gutgelaunt; fröhlich; wohlgemut; froh)
-
heiter (ausgelassen; fröhlich; übermütig; munter; lustig)
-
heiter (gut gelaunt; glücklich; froh; freudvoll; fröhlich; freudig; ausgelassen; begeistert; lustig; munter; vergnüglich)
Vertaal Matrix voor heiter:
Synoniemen voor "heiter":
Wiktionary: heiter
heiter
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• heiter | → mooi | ↔ beautiful — of weather: pleasant, clear |
• heiter | → opgeruimd; vrolijk | ↔ bright — happy |
• heiter | → helder; onbewolkt; wolkenloos | ↔ clear — without clouds |
• heiter | → joviaal; gemoedelijk | ↔ jovial — merry, cheerful |
• heiter | → lustig; monter; vrolijk | ↔ gai — Qui a de la gaité. |
• heiter | → blij; verblijd; verheugd; blijgeestig; joviaal; lustig; monter; vrolijk | ↔ joyeux — Qui a de la joie, qui remplir de joie. |
• heiter | → helder; onbezorgd; sereen | ↔ serein — Qui est clair, doux, pur et calme, en parlant du ciel, de l’air, du temps. |