Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- habgierig:
-
Wiktionary:
- habgierig → inhalig, avaricieus, hebzuchtig, gierig, pinnig, schraperig, vrekkig, begerig, belust, gretig, happig, verlekkerd
Duits
Uitgebreide vertaling voor habgierig (Duits) in het Nederlands
habgierig:
-
habgierig (geizig; gierig; sparsam; nicht großherzig; habsüchtig; knickerig; knickrig; knauserig)
gierig; krenterig; vrekkig; schraperig; inhalig-
gierig bijvoeglijk naamwoord
-
krenterig bijvoeglijk naamwoord
-
vrekkig bijvoeglijk naamwoord
-
schraperig bijvoeglijk naamwoord
-
inhalig bijvoeglijk naamwoord
-
-
habgierig (habsüchtig; gierig)
hebberig; hebzuchtig; inhalig-
hebberig bijvoeglijk naamwoord
-
hebzuchtig bijvoeglijk naamwoord
-
inhalig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor habgierig:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gierig | geizig; gierig; habgierig; habsüchtig; knauserig; knickerig; knickrig; nicht großherzig; sparsam | |
hebberig | gierig; habgierig; habsüchtig | |
hebzuchtig | gierig; habgierig; habsüchtig | |
inhalig | geizig; gierig; habgierig; habsüchtig; knauserig; knickerig; knickrig; nicht großherzig; sparsam | |
krenterig | geizig; gierig; habgierig; habsüchtig; knauserig; knickerig; knickrig; nicht großherzig; sparsam | |
schraperig | geizig; gierig; habgierig; habsüchtig; knauserig; knickerig; knickrig; nicht großherzig; sparsam | |
vrekkig | geizig; gierig; habgierig; habsüchtig; knauserig; knickerig; knickrig; nicht großherzig; sparsam |
Synoniemen voor "habgierig":
Wiktionary: habgierig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• habgierig | → inhalig; avaricieus | ↔ avaricious — actuated by avarice |
• habgierig | → hebzuchtig | ↔ greedy — having greed; consumed by selfish desires |
• habgierig | → gierig; hebzuchtig; inhalig; pinnig; schraperig; vrekkig | ↔ avare — Qui a un désir excessif d’accumuler. |
• habgierig | → gierig; hebzuchtig; inhalig; pinnig; schraperig; vrekkig | ↔ avaricieux — Qui est d’une avarice mesquine. |
• habgierig | → begerig; belust; gretig; happig; verlekkerd | ↔ avide — Qui a de l’avidité |