Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gewittern:


Duits

Uitgebreide vertaling voor gewittern (Duits) in het Nederlands

gewittern:

gewittern werkwoord (gewittere, gewitterst, gewittert, gewitterte, gewittertet, gewittert)

  1. gewittern (blitzen; fallen; donnern; )
    donderen; onweren
    • donderen werkwoord (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)
    • onweren werkwoord

Conjugations for gewittern:

Präsens
  1. gewittere
  2. gewitterst
  3. gewittert
  4. gewitteren
  5. gewittert
  6. gewitteren
Imperfekt
  1. gewitterte
  2. gewittertest
  3. gewitterte
  4. gewitterten
  5. gewittertet
  6. gewitterten
Perfekt
  1. habe gewittert
  2. hast gewittert
  3. hat gewittert
  4. haben gewittert
  5. habt gewittert
  6. haben gewittert
1. Konjunktiv [1]
  1. gewittere
  2. gewitterest
  3. gewittere
  4. gewitteren
  5. gewitteret
  6. gewitteren
2. Konjunktiv
  1. gewitterte
  2. gewittertest
  3. gewitterte
  4. gewitterten
  5. gewittertet
  6. gewitterten
Futur 1
  1. werde gewittern
  2. wirst gewittern
  3. wird gewittern
  4. werden gewittern
  5. werdet gewittern
  6. werden gewittern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde gewittern
  2. würdest gewittern
  3. würde gewittern
  4. würden gewittern
  5. würdet gewittern
  6. würden gewittern
Diverses
  1. gewittere!
  2. gewittert!
  3. gewitteren Sie!
  4. gewittert
  5. gewitternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor gewittern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donderen Donner; Donnern; Gepolter
onweren Donnern; Gewitter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donderen blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern keifen; schelten; schimpfen
onweren blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern