Duits
Uitgebreide vertaling voor gestrichelt (Duits) in het Nederlands
gestrichelt:
-
gestrichelt (getupft; getüpfelt; gesprenkelt)
gestippeld; gespikkeld; spikkelig-
gestippeld bijvoeglijk naamwoord
-
gespikkeld bijvoeglijk naamwoord
-
spikkelig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gestrichelt:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gespikkeld | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt | bepunkt |
gestippeld | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt | |
spikkelig | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt |
Synoniemen voor "gestrichelt":
gestrichelt vorm van stricheln:
-
stricheln (streichen; auslöschen)
-
stricheln
stippellijnen trekken-
stippellijnen trekken werkwoord (trek stippellijnen, trekt stippellijnen, trok stippellijnen, trokken stippellijnen, stippellijnen getrokken)
-
Conjugations for stricheln:
Präsens
- strichele
- strichelst
- strichelt
- strichelen
- strichelt
- strichelen
Imperfekt
- strichelte
- stricheltest
- strichelte
- strichelten
- stricheltet
- strichelten
Perfekt
- habe gestrichelt
- hast gestrichelt
- hat gestrichelt
- haben gestrichelt
- habt gestrichelt
- haben gestrichelt
1. Konjunktiv [1]
- strichele
- strichelest
- strichele
- strichelen
- strichelet
- strichelen
2. Konjunktiv
- strichelte
- stricheltest
- strichelte
- strichelten
- stricheltet
- strichelten
Futur 1
- werde stricheln
- wirst stricheln
- wird stricheln
- werden stricheln
- werdet stricheln
- werden stricheln
1. Konjunktiv [2]
- würde stricheln
- würdest stricheln
- würde stricheln
- würden stricheln
- würdet stricheln
- würden stricheln
Diverses
- strichel!
- strichelt!
- strichelen Sie!
- gestrichelt
- strichelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor stricheln:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doorstrepen | auslöschen; streichen; stricheln | |
stippellijnen trekken | stricheln |
Synoniemen voor "stricheln":
Computer vertaling door derden: