Duits

Uitgebreide vertaling voor gemischt (Duits) in het Nederlands

gemischt:

gemischt bijvoeglijk naamwoord

  1. gemischt
    gemengd; gemêleerd; gemixed
  2. gemischt
    gemengd; door elkaar geroerd
  3. gemischt (kunterbunt)
    samengevoegd; bijeengevoegd
  4. gemischt (durchgerührt)
    doorgeroerd

Vertaal Matrix voor gemischt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemengd gemischt männlich und weiblich
gemêleerd gemischt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijeengevoegd gemischt; kunterbunt
door elkaar geroerd gemischt
doorgeroerd durchgerührt; gemischt
gemixed gemischt
samengevoegd gemischt; kunterbunt

Synoniemen voor "gemischt":


Wiktionary: gemischt


Cross Translation:
FromToVia
gemischt gemengd mixed — having two or more separate aspects
gemischt gemengd mixed — including both males and females

gemischt vorm van mischen:

mischen werkwoord (mische, mischst, mischt, mischte, mischtet, gemischt)

  1. mischen (rühren; bewegen)
    mixen; roeren
    • mixen werkwoord (mix, mixt, mixte, mixten, gemixt)
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
  2. mischen (vermengen; mengen; vermischen; anrühren)
    mengen; vermengen; dooreenmengen
    • mengen werkwoord (meng, mengt, mengde, mengden, gemengd)
    • vermengen werkwoord (vermeng, vermengt, vermengde, vermengden, vermengd)
    • dooreenmengen werkwoord
  3. mischen (durcheinanderbringen; mengen; durchschütteln)
    husselen; door elkaar schudden; hutselen

Conjugations for mischen:

Präsens
  1. mische
  2. mischst
  3. mischt
  4. mischen
  5. mischt
  6. mischen
Imperfekt
  1. mischte
  2. mischtest
  3. mischte
  4. mischten
  5. mischtet
  6. mischten
Perfekt
  1. habe gemischt
  2. hast gemischt
  3. hat gemischt
  4. haben gemischt
  5. habt gemischt
  6. haben gemischt
1. Konjunktiv [1]
  1. mische
  2. mischest
  3. mische
  4. mischen
  5. mischet
  6. mischen
2. Konjunktiv
  1. mischte
  2. mischtest
  3. mischte
  4. mischten
  5. mischtet
  6. mischten
Futur 1
  1. werde mischen
  2. wirst mischen
  3. wird mischen
  4. werden mischen
  5. werdet mischen
  6. werden mischen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde mischen
  2. würdest mischen
  3. würde mischen
  4. würden mischen
  5. würdet mischen
  6. würden mischen
Diverses
  1. misch!
  2. mischt!
  3. mischen Sie!
  4. gemischt
  5. mischend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor mischen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mengen Mengen; Mischen; Mixen; Vermischen
mixen Mengen; Mischen; Mixen; Vermischen
vermengen Mengen; Mischen; Mixen; Vermischen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
door elkaar schudden durcheinanderbringen; durchschütteln; mengen; mischen
dooreenmengen anrühren; mengen; mischen; vermengen; vermischen
husselen durcheinanderbringen; durchschütteln; mengen; mischen
hutselen durcheinanderbringen; durchschütteln; mengen; mischen
mengen anrühren; mengen; mischen; vermengen; vermischen bemühen
mixen bewegen; mischen; rühren
roeren bewegen; mischen; rühren anschüren; bewegen; rühren; schüren; umruhren; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen
vermengen anrühren; mengen; mischen; vermengen; vermischen

Synoniemen voor "mischen":


Wiktionary: mischen

mischen
verb
  1. vermengen; kombinieren; vereinen (ohne spezielle Anordnung)

Cross Translation:
FromToVia
mischen sorteren collate — assemble something in a logical sequence
mischen mengen mix — stir two or more substances together
mischen mixen mix — music: combine several tracks
mischen schudden shuffle — to put in a random order
mischen aan elkaar vastmaken; verbinden; legeren allierunir par une entente, un pacte. Ce verbe est alors généralement pronominal.
mischen mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen mélanger — Unir plusieurs choses ensemble pour former un tout
mischen draaien; keren; omdraaien; ronddraaien; wenden; wentelen; zwenken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; terugwijzen; heruitzenden; mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen; omkeren retourneraller de nouveau en un lieu.
mischen mengen; vermengen touillermélanger, brasser, remuer.