Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- gelehrt:
- lehren:
-
Wiktionary:
- gelehrt → erudiet, belezen, geleerd, akademisch, academisch
- lehren → leren, aanleren, onderrichten, onderwijzen
- lehren → aanleren, leren, onderwijzen, lesgeven, trainen, oefenen, bijbrengen, instrueren, scholen
Duits
Uitgebreide vertaling voor gelehrt (Duits) in het Nederlands
gelehrt:
-
gelehrt (gebildet; geschult)
geschoold; geleerd; onderwezen-
geschoold bijvoeglijk naamwoord
-
geleerd bijvoeglijk naamwoord
-
onderwezen bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelehrt (geschult; gebildet)
wijs; intelligent; geleerd; slim-
wijs bijvoeglijk naamwoord
-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
geleerd bijvoeglijk naamwoord
-
slim bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelehrt (studiert; hochgelehrt; hochgebildet; klug; geschult; belesen; literarisch gebildet; wissenschaftlich gebildet)
erudiet; wijs; gestudeerd; ontwikkeld; zeer ontwikkeld; hooggeleerd; geletterd; zeer geleerd; belezen-
erudiet bijvoeglijk naamwoord
-
wijs bijvoeglijk naamwoord
-
gestudeerd bijvoeglijk naamwoord
-
ontwikkeld bijvoeglijk naamwoord
-
zeer ontwikkeld bijvoeglijk naamwoord
-
hooggeleerd bijvoeglijk naamwoord
-
geletterd bijvoeglijk naamwoord
-
zeer geleerd bijvoeglijk naamwoord
-
belezen bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelehrt (intellektuell; gebildet)
intellectueel; verstandelijk-
intellectueel bijvoeglijk naamwoord
-
verstandelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelehrt (intelligent; weise; klug; scharfsinnig; hochgelehrt; schlau; gescheit; genial; brillant)
intelligent; pienter; schrander-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
pienter bijvoeglijk naamwoord
-
schrander bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gelehrt:
Synoniemen voor "gelehrt":
Wiktionary: gelehrt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gelehrt | → erudiet; belezen; geleerd | ↔ erudite — scholarly, learned |
• gelehrt | → geleerd | ↔ learned — having much learning |
• gelehrt | → akademisch; academisch | ↔ académique — Qui se rapporte aux académies. |
gelehrt vorm van lehren:
-
lehren (beibringen; erziehen)
-
lehren (unterrichten; unterweisen)
-
lehren (instruieren; unterrichten; einweisen; anweisen; einpauken; erlernen; erziehen; beibringen; einüben; proben; einprägen; unterweisen; einstudieren; lernen; belehren; anlernen; dozieren)
-
lehren (unterrichten; beibringen; lernen; unterweisen; erziehen; belehren; dozieren; erlernen; einüben; instruieren; anlernen; einstudieren; einpauken)
Conjugations for lehren:
Präsens
- lehre
- lehrst
- lehrt
- lehren
- lehrt
- lehren
Imperfekt
- lehrte
- lehrtest
- lehrte
- lehrten
- lehrtet
- lehrten
Perfekt
- habe gelehrt
- hast gelehrt
- hat gelehrt
- haben gelehrt
- habt gelehrt
- haben gelehrt
1. Konjunktiv [1]
- lehre
- lehrest
- lehre
- lehren
- lehret
- lehren
2. Konjunktiv
- lehrte
- lehrtest
- lehrte
- lehrten
- lehrtet
- lehrten
Futur 1
- werde lehren
- wirst lehren
- wird lehren
- werden lehren
- werdet lehren
- werden lehren
1. Konjunktiv [2]
- würde lehren
- würdest lehren
- würde lehren
- würden lehren
- würdet lehren
- würden lehren
Diverses
- lehr!
- lehrt!
- lehren Sie!
- gelehrt
- lehrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor lehren:
Synoniemen voor "lehren":
Wiktionary: lehren
lehren
Cross Translation:
verb
lehren
-
(intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen
verb
-
kennis of vaardigheid doen verwerven
-
onderwijzen
-
scholing verzorgen voor iemand
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lehren | → aanleren; leren; onderwijzen; lesgeven | ↔ teach — to pass on knowledge |
• lehren | → trainen; oefenen | ↔ train — to teach a task |
• lehren | → leren; onderwijzen; aanleren; bijbrengen; instrueren; scholen | ↔ apprendre — acquérir une connaissance ou un savoir-faire. |