Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- geistig:
-
Wiktionary:
- geistig → intellectueel, mentaal, geestelijk
- geistig → mentaal, geestelijk, spiritueel, ad rem, geestig, gevat, snedig
Duits
Uitgebreide vertaling voor geistig (Duits) in het Nederlands
geistig:
-
geistig (klug; intelektuell)
rationeel; verstandelijk; redelijk-
rationeel bijvoeglijk naamwoord
-
verstandelijk bijvoeglijk naamwoord
-
redelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
geistig (spirituell)
geestelijk; innerlijk; inwendig-
geestelijk bijvoeglijk naamwoord
-
innerlijk bijvoeglijk naamwoord
-
inwendig bijvoeglijk naamwoord
-
-
geistig (spirituell)
Vertaal Matrix voor geistig:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
innerlijk | Innere; Psyche | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
geestelijk | geistig; spirituell | andächtig; devot; fromm; geistlich; gläubig; gottesfürchtig; gottgläubig; gottselig; immateriell; kirchlich; mental; psychisch; religiös; seelisch; unstofflich |
innerlijk | geistig; spirituell | innerlich; inwendig; seelisch |
inwendig | geistig; spirituell | intern |
onstoffelijk | geistig; spirituell | immateriell; unstofflich |
rationeel | geistig; intelektuell; klug | |
redelijk | geistig; intelektuell; klug | angemessen; anständig; beträchtlich; ehrlich; erheblich; fair; ganz; korrekt; natürlich; redlich; relativ; verhältnismäßig; ziemlich |
spiritueel | geistig; spirituell | |
verstandelijk | geistig; intelektuell; klug | gebildet; gelehrt; intellektuell |
Synoniemen voor "geistig":
Wiktionary: geistig
geistig
Cross Translation:
adjective
geistig
-
den menschlichen Geist, die Gedanken betreffend
- geistig → intellectueel; mentaal; geestelijk
adjective
-
met betrekking tot de geest
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• geistig | → mentaal; geestelijk | ↔ mental — relating to the mind |
• geistig | → geestelijk; spiritueel | ↔ spiritual — of or pertaining to the spirit or the soul |
• geistig | → ad rem; geestig; gevat; snedig; geestelijk; mentaal | ↔ mental — Qui se fait, qui s’exécuter dans l’esprit, dans l’entendement. |