Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. frühzeitig:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor frühzeitig (Duits) in het Nederlands

frühzeitig:

frühzeitig bijvoeglijk naamwoord

  1. frühzeitig (rechtzeitig; pünktlich; gelegen)
    op tijd; tijdig; bijtijds; stipt
  2. frühzeitig (früh)
    vroeg; vroegtijdig
  3. frühzeitig (verfrüht; voreilig; vorschnell; nicht im richtigen Moment; ungelegen)
    voortijdig; prematuur; te vroeg; ontijdig
  4. frühzeitig
    te snel

Vertaal Matrix voor frühzeitig:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ontijdig frühzeitig; nicht im richtigen Moment; ungelegen; verfrüht; voreilig; vorschnell nicht im richtigen Moment; ungelegen
prematuur frühzeitig; nicht im richtigen Moment; ungelegen; verfrüht; voreilig; vorschnell
stipt frühzeitig; gelegen; pünktlich; rechtzeitig akkurat; eigen; eingehend; genau; gewissenhaft; haargenau; korrekt; prezies; pünktlich; sicher; sorgfältig
tijdig frühzeitig; gelegen; pünktlich; rechtzeitig
voortijdig frühzeitig; nicht im richtigen Moment; ungelegen; verfrüht; voreilig; vorschnell
vroeg früh; frühzeitig früh; zart
vroegtijdig früh; frühzeitig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijtijds frühzeitig; gelegen; pünktlich; rechtzeitig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
op tijd frühzeitig; gelegen; pünktlich; rechtzeitig
te snel frühzeitig
te vroeg frühzeitig; nicht im richtigen Moment; ungelegen; verfrüht; voreilig; vorschnell

Synoniemen voor "frühzeitig":


Wiktionary: frühzeitig


Cross Translation:
FromToVia
frühzeitig vroeg early — at a time in advance of the usual