Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor fit (Duits) in het Nederlands

fit:

fit bijvoeglijk naamwoord

  1. fit (inbesterForm; gesund; gutsituiert; )
    gezond; fit; blakend; getraind
  2. fit (blühend; gesund; heilsam; )
    gezond; zonder ziekte; blakend
  3. fit (gesund; in bester Form; wohlauf; springlebendig; blühend)
    blakend van gezondheid; gezond; fit; zonder ziekte

Vertaal Matrix voor fit:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit behäbig; blühend; finanzstark; fit; gesund; glühend; gutgestellt; gutsituiert; heil; heilsam; hygienisch; in bester Form; inbesterForm; springlebendig; wohlauf; wohlhabend
getraind behäbig; blühend; finanzstark; fit; gesund; glühend; gutgestellt; gutsituiert; heil; heilsam; hygienisch; inbesterForm; springlebendig; wohlauf; wohlhabend
gezond behäbig; blühend; finanzstark; fit; gesund; glühend; gutgestellt; gutsituiert; heil; heilsam; hygienisch; in bester Form; inbesterForm; springlebendig; wohlauf; wohlhabend gesundheitsförderlich
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit Anpassung
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blakend behäbig; blühend; finanzstark; fit; gesund; glühend; gutgestellt; gutsituiert; heil; heilsam; hygienisch; inbesterForm; springlebendig; wohlauf; wohlhabend
blakend van gezondheid blühend; fit; gesund; in bester Form; springlebendig; wohlauf
zonder ziekte blühend; fit; gesund; glühend; gutgestellt; heilsam; in bester Form; inbesterForm; springlebendig; wohlauf

Synoniemen voor "fit":

  • gesund; gut in Form; in Form; wohlbehalten

Wiktionary: fit

fit
adjective
  1. in goede lichamelijke conditie