Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
fassen:
- grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten; klauwen; begrijpen; snappen; inzien; met het verstand vatten; aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen; betrappen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vastpakken; vastnemen; realiseren; onderkennen; beseffen; doorzien; verkrijgen; te pakken krijgen; iets bemachtigen; obsederen; verschalken; nuttigen; zich beheersen; aanklampen; vastklampen
-
Wiktionary:
- fassen → vatten
- fassen → bedaren, grijpen, vangen, pakken, onderbrengen, plaatsen in, beetkrijgen, beetnemen, vastpakken, vatten, halen, inslaan, teisteren, bemachtigen, aangrijpen, vastgrijpen
Duits
Uitgebreide vertaling voor fasstet (Duits) in het Nederlands
fassen:
-
fassen (ergreifen; packen; greifen; fangen; erfassen; kriegen; festnehmen; einpacken; erwischen; eingreifen; abfangen; erhaschen; verhaften; verwickeln; überlisten)
-
fassen (begreifen; verstehen; kapieren; durchschauen; erkennen; einsehen)
-
fassen (verhaften; erfassen; greifen; ergreifen)
-
fassen (ertappen; schnappen; erwischen; fangen; erfassen; ergreifen)
-
fassen (festgreifen; anpacken; packen; greifen; begreifen)
grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vatten; vastpakken; vastnemen-
beetgrijpen werkwoord
-
fassen (begreifen; realisieren; erkennen; einsehen; verstehen; durchschauen; kapieren)
-
fassen (ergreifen; bekommen; erwerben; erfassen; gewinnen; aufschnappen)
verkrijgen; te pakken krijgen; iets bemachtigen-
te pakken krijgen werkwoord (krijg te pakken, krijgt te pakken, kreeg te pakken, kregen te pakken, te pakken gekregen)
-
iets bemachtigen werkwoord
-
fassen (Abnormal intrigieren; grabbeln; backen; faszinieren; erfassen; erwischen; ausspielen; gehen; kriegen; greifen; verhaften; fangen; fesseln; packen; knutschen; ergreifen; erobern; kappen; festnehmen; eingreifen; einpacken; ballen; schmieden; hervorholen; erhaschen; intrigieren)
-
fassen (erhaschen; erfassen; erwischen; fangen; ergreifen)
-
fassen
zich beheersen-
zich beheersen werkwoord
-
-
fassen (anfassen; festhalten; greifen; anpacken; festgreifen; zugreifen)
Conjugations for fassen:
Präsens
- fasse
- fasst
- fasst
- fassen
- fasst
- fassen
Imperfekt
- fasste
- fasstest
- fasste
- fassten
- fasstet
- fassten
Perfekt
- habe gefasst
- hast gefasst
- hat gefasst
- haben gefasst
- habt gefasst
- haben gefasst
1. Konjunktiv [1]
- fasse
- fassest
- fasse
- fassen
- fasset
- fassen
2. Konjunktiv
- fassete
- fassetest
- fassete
- fasseten
- fassetet
- fasseten
Futur 1
- werde fassen
- wirst fassen
- wird fassen
- werden fassen
- werdet fassen
- werden fassen
1. Konjunktiv [2]
- würde fassen
- würdest fassen
- würde fassen
- würden fassen
- würdet fassen
- würden fassen
Diverses
- fasse!
- fasst!
- fassen Sie!
- gefasst
- fassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor fassen:
Synoniemen voor "fassen":
Wiktionary: fassen
fassen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fassen | → bedaren | ↔ compose — to calm oneself down |
• fassen | → grijpen; vangen; pakken | ↔ seize — grab |
• fassen | → onderbrengen; plaatsen in | ↔ subsume — to place under another as belonging to it |
• fassen | → beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; vatten | ↔ attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable. |
• fassen | → beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; vatten | ↔ capturer — s’emparer d’un être vivant ou d’une chose. |
• fassen | → vatten; grijpen; halen; inslaan; teisteren; beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; bemachtigen; aangrijpen; vastgrijpen | ↔ saisir — Prendre vivement. |