Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor erfrieren (Duits) in het Nederlands

erfrieren:

erfrieren werkwoord (erfriere, erfrierst, erfriert, erfror, erfrort, erfroren)

  1. erfrieren (frieren)
    vriezen
    • vriezen werkwoord (vries, vriest, vroor, vroren, gevroren)
  2. erfrieren (zu Eis werden; erstarren; einfrieren)
    bevriezen; tot ijs worden
  3. erfrieren
    doodvriezen
    • doodvriezen werkwoord (vries dood, vriest dood, vroor dood, vroren dood, doodgevroren)
  4. erfrieren (erstarren; erhärten; verhärten; )
    verstijven; verstarren; verstenen
    • verstijven werkwoord (verstijf, verstijft, verstijfde, verstijfden, verstijfd)
    • verstarren werkwoord (verstar, verstart, verstarde, verstarden, verstard)
    • verstenen werkwoord (versteen, versteent, versteende, versteenden, versteend)

Conjugations for erfrieren:

Präsens
  1. erfriere
  2. erfrierst
  3. erfriert
  4. erfrieren
  5. erfriert
  6. erfrieren
Imperfekt
  1. erfror
  2. erfrorst
  3. erfror
  4. erfroren
  5. erfrort
  6. erfroren
Perfekt
  1. bin erfroren
  2. bist erfroren
  3. ist erfroren
  4. sind erfroren
  5. seid erfroren
  6. sind erfroren
1. Konjunktiv [1]
  1. erfriere
  2. erfrierest
  3. erfriere
  4. erfrieren
  5. erfrieret
  6. erfrieren
2. Konjunktiv
  1. erfröre
  2. erfrörest
  3. erfröre
  4. erfrören
  5. erfröret
  6. erfrören
Futur 1
  1. werde erfrieren
  2. wirst erfrieren
  3. wird erfrieren
  4. werden erfrieren
  5. werdet erfrieren
  6. werden erfrieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde erfrieren
  2. würdest erfrieren
  3. würde erfrieren
  4. würden erfrieren
  5. würdet erfrieren
  6. würden erfrieren
Diverses
  1. erfrier!
  2. erfriert!
  3. erfrieren Sie!
  4. erfroren
  5. erfrierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor erfrieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevriezen einfrieren; erfrieren; erstarren; zu Eis werden
doodvriezen erfrieren
tot ijs worden einfrieren; erfrieren; erstarren; zu Eis werden
verstarren eindicken; erfrieren; erhärten; erlahmen; erstarren; steif werden; stillstehen; verhärten; versteifen; versteinern; verstocken
verstenen eindicken; erfrieren; erhärten; erlahmen; erstarren; steif werden; stillstehen; verhärten; versteifen; versteinern; verstocken versteinern; zu Stein werden
verstijven eindicken; erfrieren; erhärten; erlahmen; erstarren; steif werden; stillstehen; verhärten; versteifen; versteinern; verstocken schaudern; vor Angst schlottern
vriezen erfrieren; frieren