Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal entzündet

Vertaal entzündet van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. entzündet:
  2. entzünden:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor entzündet (Duits) in het Nederlands

entzündet:

entzündet bijvoeglijk naamwoord

  1. entzündet (brennend; feurig; scharf)
    vurig; warm; gloeiend; fel; hevig; fonkelend; brandend

Vertaal Matrix voor entzündet:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brandend brennend; entzündet; feurig; scharf ansteckend; brennend; feurig; glühend
fel brennend; entzündet; feurig; scharf beißend; bissig; erregt; feurig; gereizt; gewaltsam; hart; heftig; hitzig; inbrünstig; intens; intensiv; kräftig; leidenschaftlich; scharf; schlimm; spitzig; stark; ungestüm
gloeiend brennend; entzündet; feurig; scharf glühend; rotglühend
hevig brennend; entzündet; feurig; scharf auffahrend; erregt; feurig; gereizt; gewaltsam; hart; heftig; hitzig; inbrünstig; intens; intensiv; jähzornig; kräftig; leidenschaftlich; schlimm; sehr; stark; stürmisch; ungestüm; zornig
vurig brennend; entzündet; feurig; scharf aufgebracht; aufgeregt; begeistert; brünstig; eifrig; enthusiastisch; erregt; feurig; glühend; heißblütig; hemmungslos; hingebungsvoll; hitzig; hitzköpfig; inbrünstig; leidenschaftlich; passioniert; sehnlich; temperamentvoll; ungestüm
warm brennend; entzündet; feurig; scharf
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
warm warm
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fonkelend brennend; entzündet; feurig; scharf glänzend

Synoniemen voor "entzündet":

  • wund

Wiktionary: entzündet

Cross Translation:
FromToVia
• entzündet → pijnlijk ↔ sore — causing pain

entzünden:

entzünden werkwoord (entzünde, entzündest, entzündet, entzündete, entzündetet, entzündet)

  1. entzünden (anzünden; anstecken)
    aansteken; doen ontvlammen; aanstrijken
    • aansteken werkwoord (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)
    • doen ontvlammen werkwoord
    • aanstrijken werkwoord (strijk aan, strijkt aan, streek aan, streken aan, aangestreken)
  2. entzünden (licht anstecken; anmachen; zünden; )
    ontsteken; licht aansteken; aanmaken
    • ontsteken werkwoord (ontsteek, ontsteekt, ontstak, ontstaken, ontstoken)
    • licht aansteken werkwoord
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)

Conjugations for entzünden:

Präsens
  1. entzünde
  2. entzündest
  3. entzündet
  4. entzünden
  5. entzündet
  6. entzünden
Imperfekt
  1. entzündete
  2. entzündetest
  3. entzündete
  4. entzündeten
  5. entzündetet
  6. entzündeten
Perfekt
  1. habe entzündet
  2. hast entzündet
  3. hat entzündet
  4. haben entzündet
  5. habt entzündet
  6. haben entzündet
1. Konjunktiv [1]
  1. entzünde
  2. entzündest
  3. entzünde
  4. entzünden
  5. entzündet
  6. entzünden
2. Konjunktiv
  1. entzündete
  2. entzündetest
  3. entzündete
  4. entzündeten
  5. entzündetet
  6. entzündeten
Futur 1
  1. werde entzünden
  2. wirst entzünden
  3. wird entzünden
  4. werden entzünden
  5. werdet entzünden
  6. werden entzünden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde entzünden
  2. würdest entzünden
  3. würde entzünden
  4. würden entzünden
  5. würdet entzünden
  6. würden entzünden
Diverses
  1. entzünd!
  2. entzündet!
  3. entzünden Sie!
  5. entzündet
  6. entzündend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor entzünden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmaken Anfertigen; Anfertigung; Erzeugung; Herstellen; Verfertigung; Vorbereitung; Zubereitung
aansteken Ansteckung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmaken anmachen; anstechen; anzünden; entzünden; feuern; inBrandstecken; licht anstecken; zünden anschalten; anzünden; einschalten
aansteken anstecken; anzünden; entzünden anmachen; anstecken; anzünden; aufrollen; eine Zigarette entzünden; entbrennen; entflammen; in Brand stecken; infizieren; verseuchen
aanstrijken anstecken; anzünden; entzünden
doen ontvlammen anstecken; anzünden; entzünden
licht aansteken anmachen; anstechen; anzünden; entzünden; feuern; inBrandstecken; licht anstecken; zünden
ontsteken anmachen; anstechen; anzünden; entzünden; feuern; inBrandstecken; licht anstecken; zünden entbrennen; entflammen; sich entflammen; sich entzünden

Synoniemen voor "entzünden":


Wiktionary: entzünden

entzünden
verb
  1. (reflexiv) anfangen zu brennen; Feuer fangen
  2. (reflexiv) Medizin: krankhaft und schmerzhaft röten und anschwellen
  3. (transitiv) in Brand setzen
entzünden
verb
  1. in vlammen (doen) opgaan
  2. geïnfecteerd raken







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0300 seconde
Page rendered in 1.0 seconds