Duits

Uitgebreide vertaling voor duselig (Duits) in het Nederlands

duselig:

duselig bijvoeglijk naamwoord

  1. duselig (schläfrig; dösig; verschlafen; schlaftrunken)
    slaperig; versuft; lodderig; suffig; dommelig
  2. duselig (benebelt; berauscht; betäubt)
    bedwelmd; onder invloed
  3. duselig (dösig; schläfrig)
    soezig
    • soezig bijvoeglijk naamwoord
  4. duselig (dösig; betäubt; stumpfsinnig)
    soezerig; suf; geesteloos; mat; dof; versuft; daas
    • soezerig bijvoeglijk naamwoord
    • suf bijvoeglijk naamwoord
    • geesteloos bijvoeglijk naamwoord
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • dof bijvoeglijk naamwoord
    • versuft bijvoeglijk naamwoord
    • daas bijvoeglijk naamwoord
  5. duselig (dösig; schlaff; dumpf; betäubt; dumpfig)
    soezerig; doezelig; suf
  6. duselig (betäubt; berauscht; apathisch; benebelt)
    verdoofd
  7. duselig (angeheitert; betrunken; benebelt; )
    tipsy; aangeschoten; beneveld; teut; beschonken

Vertaal Matrix voor duselig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mat Fußmatte; Matte; Rasendecke; Setdeckchen; Unterlage; Untersetzer; Vorleger
teut Drückeberger; Drückebergerin; Faseler; Faselhans; Faulenzer; Faulpelz; Nachzügler; Nörgler; Quasselstrippe; Salzsack; Trödelliese; Trödler; Zauderer
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeschoten angeheitert; angesäuselt; benebelt; berauscht; besoffen; besäuselt; betrunken; blau; duselig; schwer betrunken; stock besoffen; stock betrunken; voll; völlig betrunken angeschossen; besoffen; betrunken; getroffen; verletzt; verwundet
bedwelmd benebelt; berauscht; betäubt; duselig bewußtlos; ohnmächtig
beschonken angeheitert; angesäuselt; benebelt; berauscht; besoffen; besäuselt; betrunken; blau; duselig; schwer betrunken; stock besoffen; stock betrunken; voll; völlig betrunken besoffen; betrunken; blau; schwer betrunken; sinnlos betrunken; stockbesoffen; stockbetrunken; völlig betrunken
daas betäubt; duselig; dösig; stumpfsinnig
doezelig betäubt; dumpf; dumpfig; duselig; dösig; schlaff
dof betäubt; duselig; dösig; stumpfsinnig beschlagen; blind; dumpf; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; mattiert; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf; trüb; trübe
dommelig duselig; dösig; schlaftrunken; schläfrig; verschlafen
lodderig duselig; dösig; schlaftrunken; schläfrig; verschlafen
mat betäubt; duselig; dösig; stumpfsinnig abständlich; beschlagen; bleich; blind; dumpf; dumpfig; farblos; flau; freudlos; glanzlos; grau; hohl; kühl; lahm; lustlos; matt; mattiert; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf; träge; trüb; trübe; zurückhaltend
slaperig duselig; dösig; schlaftrunken; schläfrig; verschlafen
soezerig betäubt; dumpf; dumpfig; duselig; dösig; schlaff; stumpfsinnig
suf betäubt; dumpf; dumpfig; duselig; dösig; schlaff; stumpfsinnig blöd; doof; dumm; dumpf; einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; moderig; muffig; schal; schlafbringend; stockig; stumpfsinnig; töricht; unvernünftig; unverständig; öde
suffig duselig; dösig; schlaftrunken; schläfrig; verschlafen
teut angeheitert; angesäuselt; benebelt; berauscht; besoffen; besäuselt; betrunken; blau; duselig; schwer betrunken; stock besoffen; stock betrunken; voll; völlig betrunken
tipsy angeheitert; angesäuselt; benebelt; berauscht; besoffen; besäuselt; betrunken; blau; duselig; schwer betrunken; stock besoffen; stock betrunken; voll; völlig betrunken
verdoofd apathisch; benebelt; berauscht; betäubt; duselig
versuft betäubt; duselig; dösig; schlaftrunken; schläfrig; stumpfsinnig; verschlafen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beneveld angeheitert; angesäuselt; benebelt; berauscht; besoffen; besäuselt; betrunken; blau; duselig; schwer betrunken; stock besoffen; stock betrunken; voll; völlig betrunken besoffen; betrunken; nebelig; unklar; verschwommen
geesteloos betäubt; duselig; dösig; stumpfsinnig blöd; doof; dumm; dusselig; dämlich; geistlos; geisttötend; kraftlos; leblos; schlaff; seelenlos; simpel; stumpf; stumpfsinnig; unbeseelt; ätzend
onder invloed benebelt; berauscht; betäubt; duselig
soezig duselig; dösig; schläfrig