Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal durchmachen

Vertaal durchmachen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. durchmachen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor durchmachen (Duits) in het Nederlands

durchmachen:

durchmachen werkwoord (mache durch, machst durch, macht durch, machte durch, machtet durch, durchgemacht)

  1. durchmachen (erleben; erfahren; wahrnehmen; feststellen; merken)
    ondervinden; ervaren; beleven; gewaarworden; voelen
    • ondervinden werkwoord (ondervind, ondervindt, ondervond, ondervonden, ondervonden)
    • ervaren werkwoord (ervaar, ervaart, ervaarde, ervaarden, ervaard)
    • beleven werkwoord (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  2. durchmachen (erleben; mitmachen; miterleben)
    doormaken
    • doormaken werkwoord (maak door, maakt door, maakte door, maakten door, doorgemaakt)
  3. durchmachen (durchlaufen; weitergehen; durchgehen; weiterlaufen)
    verdergaan; voortgaan; doorlopen; verder lopen; avanceren
    • verdergaan werkwoord (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
    • voortgaan werkwoord (ga voort, gaat voort, ging voort, gingen voort, voortgegaan)
    • doorlopen werkwoord (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)
    • verder lopen werkwoord (loop verder, loopt verder, liep verder, liepen verder, verder gelopen)
    • avanceren werkwoord (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
  4. durchmachen (überstehen; vertragen; bestehen; )
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven werkwoord
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
  5. durchmachen (durchzechen; durchfeiern)
    doorfuiven
    • doorfuiven werkwoord (fuif door, fuift door, fuifde door, fuifden door, doorgefuifd)

Conjugations for durchmachen:

Präsens
  1. mache durch
  2. machst durch
  3. macht durch
  4. machen durch
  5. macht durch
  6. machen durch
Imperfekt
  1. machte durch
  2. machtest durch
  3. machte durch
  4. machten durch
  5. machtet durch
  6. machten durch
Perfekt
  1. habe durchgemacht
  2. hast durchgemacht
  3. hat durchgemacht
  4. haben durchgemacht
  5. habt durchgemacht
  6. haben durchgemacht
1. Konjunktiv [1]
  1. mache durch
  2. machest durch
  3. mache durch
  4. machen durch
  5. machet durch
  6. machen durch
2. Konjunktiv
  1. machte durch
  2. machtest durch
  3. machte durch
  4. machten durch
  5. machtet durch
  6. machten durch
Futur 1
  1. werde durchmachen
  2. wirst durchmachen
  3. wird durchmachen
  4. werden durchmachen
  5. werdet durchmachen
  6. werden durchmachen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde durchmachen
  2. würdest durchmachen
  3. würde durchmachen
  4. würden durchmachen
  5. würdet durchmachen
  6. würden durchmachen
Diverses
  1. mache durch!
  2. macht durch!
  3. machen Sie durch!
  5. durchgemacht
  6. durchmachend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor durchmachen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ondervinden Erfahrung; Erkenntnis; Erlebnis
voelen Abtasten; Anfühlen; Fühlen; Tasten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avanceren durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen avancieren; befördern
beleven durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
doorfuiven durchfeiern; durchmachen; durchzechen
doorleven aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen
doorlopen durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen
doormaken durchmachen; erleben; miterleben; mitmachen
doorstaan aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; ertragen; tragen
ervaren durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
gewaarworden durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen; zu sehen bekommen
ondervinden durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
verder lopen durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen
verdergaan durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen andauern; durchgehen; erfolgen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; fortziehen; kontinuieren; nachsetzen; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen; weitermachen
verdragen aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; dulden; durchhalten; ertragen; tragen; überdauern
verduren aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; ertragen; tragen
verteren aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen abfaulen; abnutzen; abtragen; aufbrauchen; auftragen; aufzehren; ausfaulen; konsumieren; verbrauchen; verfaulen; vergehen; verwirken; verzehren; wegfaulen; zehren; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
voelen durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen abtasten; anfassen; anrühren; befühlen; bemerken; beobachten; berühren; betasten; einfühlen; einleben; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; mitleben; sehen; spüren; tasten; wahrnehmen
voortgaan durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ervaren bewandert; erfahren; geschult; gewandt; geübt; qualifiziert; routiniert

Synoniemen voor "durchmachen":


Wiktionary: durchmachen

durchmachen
verb
  1. meemaken
  2. getuige zijn van een gebeurtenis

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0594 seconde
Page rendered in 1.0 seconds