Duits
Uitgebreide vertaling voor durchgreifen (Duits) in het Nederlands
durchgreifen:
durchgreifen werkwoord (greife durch, greifst durch, greift durch, griff durch, grifft durch, durchgegriffen)
-
durchgreifen (von anpacken wissen)
spijkers met koppen slaan; aanpakken; doortastend zijn-
spijkers met koppen slaan werkwoord (sla spijkers met koppen, slaat spijkers met koppen, sloeg spijkers met koppen, sloegen spijkers met koppen, spijkers met koppen geslagen)
-
doortastend zijn werkwoord (ben doortastend, bent doortastend, is doortastend, was doortastend, waren doortastend, doortastend geweest)
-
-
durchgreifen (energisch)
-
durchgreifen
erdoor grijpen-
erdoor grijpen werkwoord
-
-
durchgreifen (schuften; schwer arbeiten)
stevig aanpakken; grondig aanpakken; flink aanpakken-
stevig aanpakken werkwoord (pak stevig aan, pakt stevig aan, pakte stevig aan, pakten stevig aan, stevig aangepakt)
-
grondig aanpakken werkwoord (pak grondig aan, pakt grondig aan, pakte grondig aan, pakten grondig aan, grondig aangepakt)
-
flink aanpakken werkwoord (pak flink aan, pakt flink aan, pakte flink aan, pakten flink aan, flink aangepakt)
-
-
durchgreifen (auftreten)
optreden tegen-
optreden tegen werkwoord (treed op tegen, treedt op tegen, trad op tegen, traden op tegen, opgetreden tegen)
-
-
durchgreifen (streng behandeln; schuften; büffeln; schinden)
stevig aanpakken; streng behandelen-
stevig aanpakken werkwoord (pak stevig aan, pakt stevig aan, pakte stevig aan, pakten stevig aan, stevig aangepakt)
-
streng behandelen werkwoord
-
Conjugations for durchgreifen:
Präsens
- greife durch
- greifst durch
- greift durch
- greifen durch
- greift durch
- greifen durch
Imperfekt
- griff durch
- griffst durch
- griff durch
- griffen durch
- grifft durch
- griffen durch
Perfekt
- habe durchgegriffen
- hast durchgegriffen
- hat durchgegriffen
- haben durchgegriffen
- habt durchgegriffen
- haben durchgegriffen
1. Konjunktiv [1]
- greife durch
- greifest durch
- greife durch
- greifen durch
- greifet durch
- greifen durch
2. Konjunktiv
- griffe durch
- griffest durch
- griffe durch
- griffen durch
- griffet durch
- griffen durch
Futur 1
- werde durchgreifen
- wirst durchgreifen
- wird durchgreifen
- werden durchgreifen
- werdet durchgreifen
- werden durchgreifen
1. Konjunktiv [2]
- würde durchgreifen
- würdest durchgreifen
- würde durchgreifen
- würden durchgreifen
- würdet durchgreifen
- würden durchgreifen
Diverses
- greif durch!
- greift durch!
- greifen Sie durch!
- durchgegriffen
- durchgreifend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor durchgreifen:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| aanpakken | Anfassen; Anpacken | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| aanpakken | durchgreifen; von anpacken wissen | annehmen; anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen; zugreifen; zulangen |
| doortasten | durchgreifen; energisch | |
| doortastend zijn | durchgreifen; von anpacken wissen | |
| erdoor grijpen | durchgreifen | |
| flink aanpakken | durchgreifen; schuften; schwer arbeiten | schuften; sich abmühen; sich abrackern; sich plagen |
| grondig aanpakken | durchgreifen; schuften; schwer arbeiten | |
| optreden tegen | auftreten; durchgreifen | |
| spijkers met koppen slaan | durchgreifen; von anpacken wissen | |
| stevig aanpakken | büffeln; durchgreifen; schinden; schuften; schwer arbeiten; streng behandeln | |
| streng behandelen | büffeln; durchgreifen; schinden; schuften; streng behandeln |