Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal drosseln

Vertaal drosseln van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. drosseln:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor drosseln (Duits) in het Nederlands

drosseln:

drosseln werkwoord (drossele, drosselst, drosselt, drosselte, drosseltet, gedrosselt)

  1. drosseln (erwürgen; würgen)
    wurgen; de keel toeknijpen
  2. drosseln (zur Ruhe mahnen; beruhigen; dämpfen; )
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen werkwoord (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren werkwoord (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • tot kalmte manen werkwoord

Conjugations for drosseln:

Präsens
  1. drossele
  2. drosselst
  3. drosselt
  4. drosselen
  5. drosselt
  6. drosselen
Imperfekt
  1. drosselte
  2. drosseltest
  3. drosselte
  4. drosselten
  5. drosseltet
  6. drosselten
Perfekt
  1. habe gedrosselt
  2. hast gedrosselt
  3. hat gedrosselt
  4. haben gedrosselt
  5. habt gedrosselt
  6. haben gedrosselt
1. Konjunktiv [1]
  1. drossele
  2. drosselest
  3. drossele
  4. drosselen
  5. drosselet
  6. drosselen
2. Konjunktiv
  1. drosselte
  2. drosseltest
  3. drosselte
  4. drosselten
  5. drosseltet
  6. drosselten
Futur 1
  1. werde drosseln
  2. wirst drosseln
  3. wird drosseln
  4. werden drosseln
  5. werdet drosseln
  6. werden drosseln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde drosseln
  2. würdest drosseln
  3. würde drosseln
  4. würden drosseln
  5. würdet drosseln
  6. würden drosseln
Diverses
  1. drossel!
  2. drosselt!
  3. drosselen Sie!
  5. gedrosselt
  6. drosselend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor drosseln:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedaren beruhigen; beschwichtigen; besänftigen; drosseln; dämpfen; schlichten; zur Ruhe mahnen beherrschen; bezwingen
de keel toeknijpen drosseln; erwürgen; würgen
kalmeren beruhigen; beschwichtigen; besänftigen; drosseln; dämpfen; schlichten; zur Ruhe mahnen beruhigen; lindern
sussen beruhigen; beschwichtigen; besänftigen; drosseln; dämpfen; schlichten; zur Ruhe mahnen
tot kalmte manen beruhigen; beschwichtigen; besänftigen; drosseln; dämpfen; schlichten; zur Ruhe mahnen
wurgen drosseln; erwürgen; würgen

Synoniemen voor "drosseln":


Wiktionary: drosseln

Cross Translation:
FromToVia
• drosseln → beknotten; kort houden; beperken; kortwieken ↔ curtail — to limit or restrict
• drosseln → remmen; afremmen ↔ freiner — retenir, ralentir, arrêter à l’aide d’un frein.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1507 seconde
Page rendered in 1.0 seconds