Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- dreist:
-
Wiktionary:
- dreist → driest, schaamteloos, stout, gemeen, ondeugend, arrogant, hooghartig, brutaal, gedurfd, stoutmoedig, vermetel, waaghalzerig, boud, dapper, kloek, koen, moedig, impertinent, eerlijk, vriendelijk, braaf
Duits
Uitgebreide vertaling voor dreist (Duits) in het Nederlands
dreist:
-
dreist (aufgeweckt; schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; ausgekocht; gescheit; gerissen; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig)
-
dreist (onverfroren; frech; keck)
brutaal; stoutmoedig; vrijpostig; vrijmoedig; onbeschroomd; niet beschroomd-
brutaal bijvoeglijk naamwoord
-
stoutmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
vrijpostig bijvoeglijk naamwoord
-
vrijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
onbeschroomd bijvoeglijk naamwoord
-
niet beschroomd bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist (brutal; gewaltsam; ungehörig; unverschämt; unhöflich; ungezogen; grob; grausam; gewalttätig; unpassend; unschicklich; taktlos; schlimm; frech; unangenehm; gräßlich; unanständig; eiskalt; unartig; flegelhaft; schamlos; zudringlich; rotzfrech; ungesittet; unmanierlich)
brutaal; vrijpostig; hondsbrutaal-
brutaal bijvoeglijk naamwoord
-
vrijpostig bijvoeglijk naamwoord
-
hondsbrutaal bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist (unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; grob; plump; klobig; arrogant; anmaßend; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch)
onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; respectloos; aanmatigend-
onbeschaamd bijvoeglijk naamwoord
-
onbeschoft bijvoeglijk naamwoord
-
ongegeneerd bijvoeglijk naamwoord
-
respectloos bijvoeglijk naamwoord
-
aanmatigend bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
-
dreist (unmanierlich; ungehörig; unhöflich; plump; frech; unverschämt; unanständig; ungehobelt; unpassend; unartig; flegelhaft; schamlos; ungeschliffen; indiskret; taktlos; grobschlächtig; ungesittet; unkultiviert)
-
dreist (freimütig; offen; unverschämt; keck)
onbedeesd; onbeschroomd; vrijpostig; vrijmoedig; stoutmoedig; niet beschroomd-
onbedeesd bijvoeglijk naamwoord
-
onbeschroomd bijvoeglijk naamwoord
-
vrijpostig bijvoeglijk naamwoord
-
vrijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
stoutmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
niet beschroomd bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist (anmaßend; arrogant; respektlos; überheblich; unbescheiden)
arrogant; aanmatigend; hooghartig; hautain-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
aanmatigend bijvoeglijk naamwoord
-
hooghartig bijvoeglijk naamwoord
-
hautain bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor dreist:
Synoniemen voor "dreist":
Wiktionary: dreist
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dreist | → driest; schaamteloos | ↔ audacious — impudent |
• dreist | → stout; gemeen | ↔ mischievous — naughty |
• dreist | → stout; ondeugend | ↔ naughty — bad; tending to misbehave or act badly |
• dreist | → arrogant; hooghartig | ↔ uppity — Presumptuous, above oneself |
• dreist | → brutaal; gedurfd; stout; stoutmoedig; vermetel; waaghalzerig; boud | ↔ audacieux — Qui a de l’audace, hardi, osé. |
• dreist | → boud; dapper; kloek; koen; moedig | ↔ courageux — Qui faire preuve de courage face au danger ou à l’adversité. |
• dreist | → dapper; driest; koen; brutaal; impertinent | ↔ hardi — Qui ose beaucoup. |
• dreist | → boud; dapper; kloek; koen; moedig; eerlijk; vriendelijk; braaf | ↔ vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux. |