Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. dominieren:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor dominieren (Duits) in het Nederlands

dominieren:

dominieren werkwoord

  1. dominieren (überwiegen; herrschen; beherrschen; vorherrschen)
    overheersen; domineren; de overhand hebben
    • overheersen werkwoord (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)
    • domineren werkwoord (domineer, domineert, domineerde, domineerden, gedomineerd)
    • de overhand hebben werkwoord (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)

dominieren bijvoeglijk naamwoord

  1. dominieren (dominiert; beherrschen; beherrscht)
    gedomineerd; onderworpen

Vertaal Matrix voor dominieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de overhand hebben beherrschen; dominieren; herrschen; vorherrschen; überwiegen die Oberhand haben; herrschen; schalten; walten
domineren beherrschen; dominieren; herrschen; vorherrschen; überwiegen
overheersen beherrschen; dominieren; herrschen; vorherrschen; überwiegen befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; mächtiger sein; regieren; steuern
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gedomineerd beherrschen; beherrscht; dominieren; dominiert
onderworpen beherrschen; beherrscht; dominieren; dominiert abhängig; folgsam; füglich; fügsam; gefügig; gehorsam; hündisch; inhaltslos; nebensächlich; schlecht; sekundär; sklavisch; untergeben; untergeordnet; untertänig; unterworfen; wertlos

Synoniemen voor "dominieren":


Wiktionary: dominieren

dominieren
verb
  1. het meest nadrukkelijk op de voorgrond treden