Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal bringen

Vertaal bringen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bringen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor bringen (Duits) in het Nederlands

bringen:

bringen werkwoord (bringe, bringst, bringt, brachte, brachtet, gebracht)

  1. bringen (mitbringen; mitnehmen; einbringen; herbeibringen)
    meebrengen; brengen; langs brengen
    • meebrengen werkwoord (breng mee, brengt mee, bracht mee, brachten mee, meegebracht)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • langs brengen werkwoord
  2. bringen (ins Haus schicken; besorgen; zustellen; rundbringen)
    bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • rondbrengen werkwoord (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
  3. bringen (ins Haus liefern; bestellen; zustellen; )
    bestellen; brengen; afgeven; bezorgen; afleveren; thuisbezorgen; overhandigen
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)

Conjugations for bringen:

Präsens
  1. bringe
  2. bringst
  3. bringt
  4. bringen
  5. bringt
  6. bringen
Imperfekt
  1. brachte
  2. brachtest
  3. brachte
  4. brachten
  5. brachtet
  6. brachten
Perfekt
  1. habe gebracht
  2. hast gebracht
  3. hat gebracht
  4. haben gebracht
  5. habt gebracht
  6. haben gebracht
1. Konjunktiv [1]
  1. bringe
  2. bringest
  3. bringe
  4. bringen
  5. bringet
  6. bringen
2. Konjunktiv
  1. brächte
  2. brächtest
  3. brächte
  4. brächten
  5. brächtet
  6. brächten
Futur 1
  1. werde bringen
  2. wirst bringen
  3. wird bringen
  4. werden bringen
  5. werdet bringen
  6. werden bringen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bringen
  2. würdest bringen
  3. würde bringen
  4. würden bringen
  5. würdet bringen
  6. würden bringen
Diverses
  1. bring!
  2. bringt!
  3. bringen Sie!
  5. gebracht
  6. bringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven Abgeben; Ablieferen
afleveren Abgeben; Ablieferen
bestellen Anfordern; Bestellen
langs brengen Mitnehmen; Vorbeibringen
meebrengen Mitnehmen; Vorbeibringen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen abgeben; beschmutzen; darreichen; einliefern; einreichen; einsenden; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; leicht schmutzig werden; reichen; überreichen
afleveren abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
bestellen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen anfordern; austragen; bestellen; insHausliefern; liefern; senden; zustellen
bezorgen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
brengen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; einbringen; herbeibringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; mitbringen; mitnehmen; rundbringen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
langs brengen bringen; einbringen; herbeibringen; mitbringen; mitnehmen
meebrengen bringen; einbringen; herbeibringen; mitbringen; mitnehmen
overhandigen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; darreichen; einliefern; einreichen; einsenden; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; liefern; reichen; zustellen; überreichen
rondbrengen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
thuisbezorgen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen

Synoniemen voor "bringen":


Wiktionary: bringen

bringen
  1. -
Cross Translation:
FromToVia
• bringen → brengen ↔ bring — to transport toward somebody/somewhere
• bringen → brengen; doen ↔ make — to cause to do
• bringen → afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; aandragen; bezorgen; brengen; aanbrengen; voorleiden ↔ amener — mener d’un lieu à un autre.
• bringen → brengen; bijeenbrengen; meebrengen; meenemen; medenemen; medebrengen; aandragen; bezorgen; aanbrengen ↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van bringen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0685 seconde
Page rendered in 1.0 seconds