Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
bilden:
- maken; scheppen; in het leven roepen; vervaardigen; kneden; vormen; modelleren; oefenen; ontwikkelen; trainen; veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien; muziek componeren; tot ontwikkeling brengen; realiseren; bewerkstelligen; verwezenlijken; verwerkelijken; evolueren; harden; coachen; bekwamen
-
Wiktionary:
- bilden → vormen
- bilden → composeren, samenroepen, vormgeven, vormen, dresseren, grootbrengen, kweken, opleiden, opvoeden
Duits
Uitgebreide vertaling voor bilden (Duits) in het Nederlands
bilden:
-
bilden (ins Leben rufen; machen; produzieren; herstellen; kreieren; schaffen; verfertigen; erschaffen; fabrizieren; entwickeln; tun; konstruieren; entwerfen; erzeugen; schöpfen; gestalten; erfinden; anfertigen; hervorbringen; formen; entstehen; skizzieren)
maken; scheppen; in het leven roepen-
in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
-
bilden (formen; kneten; gestalten; bearbeiten; modellieren; heranbilden)
-
bilden (entwickeln; üben; ausbilden; heranbilden)
-
bilden (abwechseln; ändern; verändern; tauschen; wechseln; variieren; abändern; amendieren; abwandeln; erschaffen; eintauschen; verfertigen; entstehen; ausbauen; anfertigen; entarten; auswirken; entfalten; flattern)
-
bilden (Musik komponieren; gestalten; aufstellen; aufbauen; ausfertigen; formieren)
muziek componeren-
muziek componeren werkwoord
-
-
bilden (entwickeln; ausbilden; entfalten; heranbilden; formen)
-
bilden (verwirklichen; realisieren; zustande bringen; vollführen; schaffen; zurechtbringen)
realiseren; bewerkstelligen; verwezenlijken; verwerkelijken-
bewerkstelligen werkwoord (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)
-
verwezenlijken werkwoord (verwezenlijk, verwezenlijkt, verwezenlijkte, verwezenlijkten, verwezenlijkt)
-
verwerkelijken werkwoord (verwerkelijk, verwerkelijkt, verwerkelijkte, verwerkelijkten, verwerkelijkt)
-
bilden (entwickeln; ausbilden; erfinden)
-
bilden (trainieren; üben; ausbilden; entwickeln; heranbilden; einstudieren; einüben; proben; repetieren)
Conjugations for bilden:
Präsens
- bilde
- bildest
- bildet
- bilden
- bildet
- bilden
Imperfekt
- bildete
- bildetest
- bildete
- bildeten
- bildetet
- bildeten
Perfekt
- habe gebildet
- hast gebildet
- hat gebildet
- haben gebildet
- habt gebildet
- haben gebildet
1. Konjunktiv [1]
- bilde
- bildest
- bilde
- bilden
- bildet
- bilden
2. Konjunktiv
- bildete
- bildetest
- bildete
- bildeten
- bildetet
- bildeten
Futur 1
- werde bilden
- wirst bilden
- wird bilden
- werden bilden
- werdet bilden
- werden bilden
1. Konjunktiv [2]
- würde bilden
- würdest bilden
- würde bilden
- würden bilden
- würdet bilden
- würden bilden
Diverses
- bild!
- bildet!
- bilden Sie!
- gebildet
- bildend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor bilden:
Synoniemen voor "bilden":
Wiktionary: bilden
bilden
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bilden | → composeren | ↔ compose — to arrange the elements of a picture |
• bilden | → samenroepen | ↔ convene — to cause to assemble, to call together |
• bilden | → vormgeven; vormen | ↔ form — to give shape |
• bilden | → dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden | ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire. |