Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal bestreiten

Vertaal bestreiten van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bestreiten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor bestreiten (Duits) in het Nederlands

bestreiten:

bestreiten werkwoord (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)

  1. bestreiten (leugnen; verleugnen; abstreiten)
    ontkennen
    – zeggen dat het niet zo is 1
    • ontkennen werkwoord (ontken, ontkent, ontkende, ontkenden, ontkend)
      • hij ontkende dat hij het gedaan had1
    loochenen
    • loochenen werkwoord (loochen, loochent, loochende, loochenden, geloochend)
  2. bestreiten (bekämpfen; kämpfen; schlagen; streiten; fechten)
    bestrijden; bevechten; bekampen
    • bestrijden werkwoord (bestrijd, bestrijdt, bestreed, bestreden, bestreden)
    • bevechten werkwoord (bevecht, bevocht, bevochten, bevochten)
    • bekampen werkwoord (bekamp, bekampt, bekampte, bekampten, bekampt)
  3. bestreiten (schlagen; streiten; bekämpfen; )
    vechten; bakkeleien; knokken; duelleren; kampen; matten
    • vechten werkwoord (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • bakkeleien werkwoord (bakkelei, bakkeleit, bakkeleide, bakkeleiden, gebakkeleid)
    • knokken werkwoord (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
    • duelleren werkwoord (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)
    • kampen werkwoord (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • matten werkwoord (mat, matte, matten, gemat)
  4. bestreiten (widersprechen; protestieren)
    protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
    • protesteren werkwoord (protesteer, protesteert, protesteerde, protesteerden, geprotesteerd)
    • tegenspreken werkwoord (spreek tegen, spreekt tegen, sprak tegen, spraken tegen, tegengesproken)
    • tegenwerpen werkwoord (werp tegen, werpt tegen, wierp tegen, wierpen tegen, tegengeworpen)
    • weerspreken werkwoord (weerspreek, weerspreekt, weersprak, weerspraken, weersproken)
  5. bestreiten (widersprechen; leugnen; verneinen; protestieren; aufmucken)
    weerspreken; in tegenspraak zijn met; tegenspreken
  6. bestreiten (bekämpfen; schlagen)
    kleunen
    • kleunen werkwoord (kleun, kleunt, kleunde, kleunden, gekleund)

Conjugations for bestreiten:

Präsens
  1. bestreite
  2. bestreitest
  3. bestreitet
  4. bestreiten
  5. bestreitet
  6. bestreiten
Imperfekt
  1. bestritt
  2. bestrittst
  3. bestritt
  4. bestritten
  5. bestrittet
  6. bestritten
Perfekt
  1. habe bestritten
  2. hast bestritten
  3. hat bestritten
  4. haben bestritten
  5. habt bestritten
  6. haben bestritten
1. Konjunktiv [1]
  1. bestreite
  2. bestreitest
  3. bestreite
  4. bestreiten
  5. bestreitet
  6. bestreiten
2. Konjunktiv
  1. bestritte
  2. bestrittest
  3. bestritte
  4. bestritten
  5. bestrittet
  6. bestritten
Futur 1
  1. werde bestreiten
  2. wirst bestreiten
  3. wird bestreiten
  4. werden bestreiten
  5. werdet bestreiten
  6. werden bestreiten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bestreiten
  2. würdest bestreiten
  3. würde bestreiten
  4. würden bestreiten
  5. würdet bestreiten
  6. würden bestreiten
Diverses
  1. bestreite
  2. bestreitet!
  3. bestreiten Sie!
  5. bestritten
  6. bestreitend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bestreiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestrijden Abstreiten; Anfechten; Angreifen
vechten Kämpfen; Streiten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakkeleien balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten sich sanken; sich streiten
bekampen bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten
bestrijden bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten anfechten; angreifen
bevechten bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten
duelleren balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
in tegenspraak zijn met aufmucken; bestreiten; leugnen; protestieren; verneinen; widersprechen
kampen balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten fechten; kämpfen; streiten
kleunen bekämpfen; bestreiten; schlagen
knokken balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten kämpfen; sich prügeln; streiten
loochenen abstreiten; bestreiten; leugnen; verleugnen verleugnen
matten balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten kämpfen; sich prügeln; streiten
ontkennen abstreiten; bestreiten; leugnen; verleugnen
protesteren bestreiten; protestieren; widersprechen abwehren; meckern; murren; schwätzen; sich sträuben; sich wehren; sich widersetzen; wehren
tegenspreken aufmucken; bestreiten; leugnen; protestieren; verneinen; widersprechen opponieren; widersprechen
tegenwerpen bestreiten; protestieren; widersprechen opponieren; widersprechen
vechten balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten fechten; kämpfen; sich prügeln; streiten
weerspreken aufmucken; bestreiten; leugnen; protestieren; verneinen; widersprechen

Synoniemen voor "bestreiten":


Wiktionary: bestreiten

bestreiten
verb
  1. iemand iets ~ iemand het recht ergens toe trachten te ontzeggen
  2. aanvechten, tegenspreken
Cross Translation:
FromToVia
• bestreiten → ontkennen ↔ deny — to assert that something is not true
• bestreiten → aanvechten; bestrijden; betwisten; tegenspreken ↔ contester — Mettre en discussion ce que quelqu’un revendique.

Verwante vertalingen van bestreiten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0545 seconde
Page rendered in 1.0 seconds